Term uit de literaire kritiek, voor het eerst door T.S. Eliot gebruikt in zijn essay Hamlet and His Problems (1919) en door hemzelf verklaard als: een stel voorwerpen, een situatie of een reeks voorvallen die een bepaalde emotie in een kunstwerk moeten objectiveren. Zo zou de weemoed die een man soms overvalt wanneer hij aan zijn overleden vrouw terugdenkt, tastbaar kunnen worden gemaakt door hem het vertrek te laten betreden waar zij zich bij voorkeur ophield, door hem de vage geur van haar parfum te laten ruiken wanneer hij een lade opentrekt, door hem daarin enkele zeer persoonlijke dingen van haar te doen terugvinden, door de kamer te laten baden in het gele licht van een late herfstzon, enz. Volgens Eliot is een dergelijke ‘objectieve’ dramatisering de enige artistiek verantwoorde manier om in een literair werk een emotie uit te drukken en bij de lezer over te brengen, omdat z.i. het rechtstreeks noemen van de emotie moet worden vermeden.
Literatuur: M. Ellmann, The Poetics of Impersonality: T.S. Eliot and Ezra Pound, 1987.