1. Begrippenpaar uit de esthetiek, ook aangewend in de literatuurstudie. Literaire werken met een open of atektonische vorm worden gekenmerkt door een losse, vaak episodische (sien Episode, episodisch) structuur (meestal uitlopend op een open einde) en een paratactische, informele stijl (onaffe zinnen, associaties, meervoudig perspectief, …). Typische ‘open genres’ in die zin zijn bv. het elizabethaanse toneel, de picareske roman, de short story, het vrij vers, enz. De gesloten of tektonische (sien tektonisch) vorm wordt gekarakteriseerd door een strenge, wetmatige, vaak symmetrische opbouw en een hypotactische, ‘verheven’ stijl (‘gesloten’ periodebouw, monoperspectief …). Het geheel domineert hier de delen. Men treft deze vorm vooral aan in zgn. ‘klassieke’ genres zoals de tragedie, de novelle, het sonnet, enz.
2. In de SEMIOTIEK worden de begrippen open/gesloten in verband gebracht met het communicatieproces en de relatie met de lezer. Volgens U. Eco nodigen bepaalde kunstwerken, vooral sinds het symbolisme, de lezer uit tot een actieve participatie om het werk te voltooien (t.o. een meer passieve contemplatie bij traditionele werken). Deze ‘openheid’ wordt door de dichter Mallarmé als volgt verwoord: “Il faut éviter qu’une interprétation unique ne s’impose au lecteur: l’espace blanc, le jeu typographique, la mise en page du texte poétique contribuent a créer un halo d’indétermination autour du mot, à le charger de suggestions diverses”. Het open kunstwerk is aldus een ‘chaosmos’: weliswaar structureel begrensd (het is niet louter een verzameling van woorden, kleuren, tonen …), maar toch een netwerk dat toelaat oneindig veel relaties te leggen en associaties te maken. Een open kunstwerk is m.a.w. radicaal meerduidig en zet zich af tegen artistieke tradities door het gebruik van vervreemdingstechnieken. Fundamentele openheid dwingt nl. tot het opnieuw definiëren van de code en van de werkelijkheidsvisie die erin tot uitdrukking komt (bv.atonale muziek, episch theater, avant-gardekunst (sien Avant-garde, enz.).
Literatuur: O. Walzel, Das Wortkunstwerk, 1926, vooral pp. 302-343. H. Wölfflin, Stijlbegrippen in de kunstgeschiedenis, 1960 (1915). V. Klotz, Geschlossene und offene Form im Drama, 19789. U. Eco, L’oeuvre ouverte, 1965, vooral hfst. 1. P. Bondanella, Umberto Eco and the Open Text, 1997.