(Nld. pantoen). Een dichtvorm van Maleisische oorsprong, die, variërend van lengte, is samengesteld uit kwatrijnen (sien kwatrijn) met interne assonanties en rijmschema abab. Het tweede en vierde vers van iedere strofe worden het eerste en derde vers in de volgende. In het laatste kwatrijn wordt het eerste vers van het gedicht het laatste en het derde vers het tweede. In West-Europa vinden we deze vorm vooral terug in de Franse letterkunde, o.a. bij Victor Hugo, Leconte de Lisle, Th. Gautier, Th. de Banville en Baudelaire. Bij ons hebben o.a. Pol de Mont (bv. ‘Klokkenkerstlied’) en Hélène Swarth enkele pantoens geschreven.
Bv. In koele rozen, nat van dauw,
Rondt zich tot vonken ‘t zonnelicht …
– Zoo spiegelt in uw oogenblauw
De liefde van mijn aangezicht.
Rondt zich tot vonken ‘t zonnelicht
Aan ‘t hart der rozen droomt de bij
– De liefde van mijn aangezicht
Straalt zonnevlammen rondom mij … (H. Swarth, ‘In koele rozen’, uit Verzen, 1893)
Literatuur: R. Etiemble, ‘Du ‘pantum’ malais au ‘pantoum’ à la française’ in Les genres littéraires, 1979, pp. 21-30. Xu You-Nian, ‘A Comparison of Malay Pantuns and Chinese Folk Songs’ in Revue de Littérature Comparée, 1986, pp. 149-167. G. Voisset, ‘Les Occidents de la poétique malaise’, in Revue de literature comparée, 1998, pp. 63-75.