Pastiche

(It. pasticcio = pastei, mengelmoes). 1. Oorspronkelijk een kunstwerk, een muziekstuk of een literair werk dat bestaat uit een ‘mengelmoes’ van fragmenten uit andere werken. Verwante termen zijn cento en potpourri.

2. Nu duidt pastiche meestal op een kunstwerk, vooral literair, waarin de stijl en de thema’s van een auteur of van een bepaalde periode worden nagebootst: het werk kan (bijna) gelezen worden alsof het echt van de hand van de gepasticheerde auteur of uit de gepasticheerde periode kwam. Daarbij worden wel eens originele fragmenten ingelast (zie betekenis 1). Dergelijke stijlnabootsing kan onbewust tot stand komen, bv. vanuit een gebrek aan inspiratie of persoonlijkheid, of vanuit overdreven bewondering voor een auteur. Dat brengt de pastiche dicht in de buurt van epigonisme (sien Epigonenliteratuur), soms zelfs van plagiaat. Maar meestal wordt met pastiche een bewust toegepaste en stilistische virtuositeit vergende poëtische techniek bedoeld. Daarbij onderscheidt men twee types.

Bij een eerste type wordt duidelijk aangegeven dat het om een pastiche gaat. De pastiche is hier moeilijk af te bakenen tegenover de parodie, al berust deze laatste minder op minutieuze stijlreconstructie en heeft ze een sterker karikaturaal en antagonistisch karakter. Soms beschouwen pasticheurs hun werk zelfs positief als een vorm van ‘toegepaste’ literaire kritiek of als een stijloefening. In de moderne Nederlandse literatuur zijn Kees Stip en Paul Claes (bv. Mimicry. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur in vijftig pastiches, 1994) bedreven pasticheurs.

In een tweede type wordt gesuggereerd dat het om een ‘originele’ tekst gaat; dan wordt pastiche een vorm van literaire mystificatie. Bekend is bv. F. van Eedens bundel Grassprietjes uit 1885, een onder het pseudoniem Cornelis Paradijs gepubliceerde pastiche van de domineespoëzie van Ten Kate c.s. Het antagonistische moment is hier duidelijk: men wil de gepasticheerde stijl aan de kaak stellen. In het extreemste geval publiceert men de pastiche onder de naam van de gewraakte auteur.

Literatuur: L. Deffoux, Le pastiche littéraire des origines à nos jours, 1932. W. Karrer, Parodie, Travestie, Pastiche, 1977. R. Chamuleau (red.), De muze vermomd: de Nederlandse poëzie vanaf 1880 in pastiche en parodie, 1987. P. Claes, Mimicry. Geschiedenis van de Nederlandse poëzie in vijftig pastiches, 1994. A. Bouillaguet, L’écriture imitative: pastiche, parodie, collage, 1996.  P. Aron, Du pastiche, de la parodie et de quelques notions connexes: neuf études, 2005.