Personage

De acteur in een verhaal voor zover die door de lezer beschouwd wordt als een concrete individuele persoonlijkheid. Als dusdanig is het begrip ruimer dan het begrip acteur, dat alleen betrekking heeft op de functie van figuren voor het handelingsverloop van een narratieve of dramatische tekst. Het personage wordt gevormd op grond van de combinatie van verschillende factoren: wat het focaliseert (sien FOKALISASIE), hoe het focaliseert; door wie en hoe het zelf gefocaliseerd wordt; zijn gedrag o.m. als acteur in de verhaalsgeschiedenis; het referentiekader van tijd en ruimte, en thematische opposities in het werk. Karakterisering kan daarbij op verschillende wijzen gebeuren: expliciet (bv. commentaar door de verteller) en/of impliciet, geleidelijk en/of d.m.v. block characterisation. Wordt een personage gedefinieerd door slechts enkele karaktertrekken en blijft het onveranderlijk, dan noemt men het een flat character (E.M. Forster; zie ook type). Een round character daarentegen wordt gekenmerkt door complexiteit, evolutie en/of psychologische diepgang. Een personage kan bovendien slechts tot ‘leven’ komen dankzij een aantal door de lezer te kennen conventies (sien Conventie (literaire) Voortdurend wordt nl. een beroep gedaan op de kennis van allerlei culturele codes (sien code) en de lezer moet de conventie kennen dat hij de vele tekstuele en buitentekstuele gegevens die hij in zijn lectuur verzamelt, dient samen te denken tot de conceptie van één persoon.

De personages in een literair werk zijn m.a.w. ‘mensen van papier’. Toch pretenderen veel romans van het traditionele type dat ze uitzicht bieden op een wereld met echte personen van vlees en bloed. In meer (post)moderne romans daarentegen wordt de ‘papieren’ zijnswijze van de personages expliciet onderkend en geëxploiteerd in allerlei experimenten. Het traditionele, volle en coherente personagebegrip wordt daarbij vaak uitgehold of versplinterd.

Literatuur: M. Janssens, Tachtig jaar na Tachtig. De evolutie van het personage in de Nederlandse verhaalkunst van Couperus tot Michiels, 1969. M. Bal (red.), Mensen van papier. Over personages in de literatuur, 1979. Ph. Hamon, Le personnel du roman. Le système des personnages dans les Rougon-Macquart d’Emile Zola, 1983. A. Van Assche (red.), Karakters en personages in de literatuur, 1989. A. Fokkema, Postmodern Characters, 1991. F. Lioure (red.), Construction/Déconstruction du personage dans la forme narrative au XXe siècle, 1993. F. Fladenmuller, Caractérisation et les modes de la narration dans le roman moderne: théorie de narratologie caractérologique, 1994. J.-Ph. Miraux,  Le personage du roman, 1997. P. Glaudes & Y. Reuter,  Le personage (Que sais-je?), 1998.