Personificatie

(Gr. synoniem prosopopoeia < prosopon = gezicht, figuur; poiein = maken). 1. In de retoriek is de personificatie (prosopopoeia) een oefening die erin bestaat een redevoering te laten houden door een afwezige of een overledene, of door een abstract wezen als de muze, het Vaderland, de Deugd, enz. De prosopopoeia is in die zin verwant aan het monodrama (zie monoloog).

2. In de stilistiek is de personificatie een vorm van beeldspraak waarbij dieren of levenloze dingen, voorwerpen of abstracties, als menselijke wezens worden voorgesteld of er eigenschappen van toebedeeld krijgen.

Bv.      Een vrouw passeert

            De echo raapt gehaast

            haar stappen op           (Paul Rodenko, Bommen)

De Engelse criticus John Ruskin (Modern Painters, vol. 3, 1856) veroordeelde een dergelijke beeldspraak als onecht en te sterk gekleurd door emotie en ongebonden fantasie. Vandaar zijn negatieve term ‘pathetic fallacy’ (misvatting door emotie), die vervolgens in de Engelse literaire kritiek ingeburgerd raakte en nu een neutrale, soepel gehanteerde aanduiding is voor personificatie. Als kwalificatie van een literair werk is pathetic fallacy zeker te onderscheiden van de andere fallacies (en heresies) die later, vooral in de context van het New Criticism, ontstonden als negatieve aanduidingen van vormen van literaire kritiek. Zie ook Metafoor enAllegorie.