Planh

(Prov., uit het Lat. planctus = rouwmisbaar, jammerklacht). Funeraire klaagzang uit de Oudprovençaalse literatuur die enige overeenkomst vertoont met de sirvente(s) en de canso. In een planh wordt de dood van een belangrijke persoon, doorgaans de mecenas van de dichter, of van een geliefde of intieme vriend, betreurd. De dichtvorm bestaat uit enkele vaste en geconventionaliseerde onderdelen: hyperbolische lofzangen op de vele kwaliteiten van de overledene (hij/zij was uitzonderlijk genereus, gracieus, ridderlijk, wijs, dapper …), de uitdrukking van het verdriet van de dichter om het verlies, en een gebed voor de zielenrust. Enkele van de bekendste onder de zowat 40 overgeleverde planhs zijn van Gaucelm Faidit, over de dood van Richard Leeuwenhart (einde twaalfde eeuw), en van Giraut de Bornelh, over de dood van Hendrik de Vijfde, de vicegraaf van Limoges (tweede helft twaalfde eeuw). Zie ook elegie.

Literatuur:  H. Springer, Das altprovenzalische Klagelied, 1895.