Epigram dat een getekend, geschilderd of gegraveerd portret vergezelt tot lof van de voorgestelde persoon en waarin een aantal bekende motieven uit het beeldgedicht worden gebruikt. Deze motieven zijn o.m. de laudatio van de kunstenaar, de meer- of minwaarde van het beeld tegenover het woord (het schilderij zwijgt, het vers spreekt; het schilderij ziet men, het vers hoort men; het schilderij verhult, het woord onthult), de kunst als meerdere of mindere van de natuur, enz. Het bijschrift verhoogde de status van het portret en de geportretteerde.
Het genre bloeide vooral van de zestiende tot de achttiende eeuw. Een vruchtbaar beoefenaar was Vondel, die het in volgend voorbeeld heeft over Rembrandts portret van de predikant Anslo:
Ay, Rembrandt, maal Cornelis stem.
Het zichtbre deel is ‘t minst van hem:
‘t Onzichtbre kent men slechts door d’ooren.
Wie Anslo zien wil, moet hem hooren.
Literatuur: K. Porteman, ‘Vondel over Vondelportretten’ in L. Roose & K. Porteman (red.), Vondel bij gelegenheid, 1979, pp. 103-131. K. Kupisz e.a. (red.), Le portrait littéraire, 1998.