Pragmatiek

(Gr. prattein = handelen, doen). Deeldiscipline of invalshoek van de semiotiek die hoofdzakelijk de relatie tussen teken en tekengebruiker bestudeert. Centraal staan vragen naar het precieze statuut van tekens voor de tekengebruiker (wat maakt een teken tot een zinvol en interpreteerbaar gegeven?), het proces van betekenistoekenning en de wijze waarop gegevens van contextuele aard mee de betekenis bepalen of beïnvloeden. Opvallend hierbij is wel hoe de nauwkeurige afbakening van een begrip als pragmatiek aanzienlijke problemen schept, doordat het toepassingsveld ervan onophoudelijk evolueert. Zo lijken de grenzen tussen semantiek (het onderzoek naar de relatie tussen tekens en datgene waarvoor zij geacht worden te staan, m.a.w. hun betekenis) en pragmatiek te verschuiven en te vervagen. Waar vroeger bijvoorbeeld connotatieve* betekenisgegevens nogal eens als pragmatisch, als vrij willekeurig en relatief bijkomstig werden beschouwd, legt men tegenwoordig vooral de nadruk op het systematische en het intrinsiek semantische karakter ervan. Ook ‘pragmatische’ begrippen als totaalbetekenis en tekstcoherentie worden momenteel, onder invloed van de tekstlinguïstiek en de semiolinguïstiek, in een grammaticaal (semantisch en syntactisch) kader bestudeerd. Algemeen kan men dan ook stellen dat het woord pragmatiek vaak wordt aangewend als een soort verzamelterm voor allerlei uiteenlopende verschijnselen die (nog) niet tot de syntaxis of de semantiek gerekend kunnen worden.

Een van de meest invloedrijke en vruchtbare onderzoeksdomeinen van de pragmatiek vormt wellicht het onderzoek naar taalhandelingen of taaldaden (Eng. speech-acts) dat door de taalfilosoof Searle (in het spoor van Austin) is ondernomen. Binnen het globale geheel van een taalhandeling, bv. een belofte als ‘Ik beloof je dat ik kom’, wordt een onderscheid geponeerd tussen drie dimensies: de eigenlijke locutie of de propositionele inhoud (de betekenis ‘ik kom’), het illocutionaire aspect (de aard van de taalhandeling, in dit concrete geval een belofte), en het perlocutionaire karakter ervan (het beoogde effect op de toehoorder). Naar de literatuurwetenschap toe wordt een dergelijke visie o.m. vertaald in een poging om het eigen literaire karakter van teksten te verklaren als een soort van specifieke taalhandeling; zo gaat men er bv. van uit dat aan een literaire tekst conventies ten grondslag liggen als ‘Ik (auteur) stel u (lezer) voor om met mij een (fictionele) wereld binnen te gaan’. Andere toepassingsvelden van de taalhandelingstheorie vormen het vertelstandpunt, stijlverschijnselen zoals de metafoor en de ironie, en de mogelijkheid om genreconventies te herinterpreteren. Zie ook performantie*.

Literatuur: M.L. Pratt, Toward a Speech-Act Theory of Literary Discourse, 1977.T.A. van Dijk, Taal en handelen, 1978.  M. Pagnini, The Pragmatics of Literature, 1987.  R.D. Sell (red.), Literary Pragmatics, 1991. J. Verschueren e.a., Handbook of Pragmatics, 1994 (met jaarlijkse aanvullingen). G. Yale, Pragmatics, 1996. J.-M. Gouvard, La pragmatique. Outils pour l’analyse littéraire, 1998. Th. Zabka, Pragmatik der Literaturinterpretation, 2005.