(Gr. pseudos = leugenachtig, vals; onoma = naam). Naam waaronder een auteur, of kunstenaar zijn werken openbaar maakt en die niet zijn echte naam (autoniem of orthoniem) is; ook wel nom de plume, schuilnaam, deknaam, sluipnaam genoemd. Gebruik van een pseudoniem is een verschijnsel dat ouder is dan de boekdrukkunst, maar dat vooral vanaf de achttiende eeuw populair werd. Een streven naar anonimiteit (sien Anoniem ), als misleiding van censuur, is een mogelijk motief voor het kiezen van een pseudoniem, maar ook distinctiedrang en artistiek snobisme of modebewustzijn (zoals het vergrieksen en verlatijnsen van namen bij de humanisten). Meestal echter duidt het pseudoniem op de weigering om geïdentificeerd te worden met het gepubliceerde werk: omdat men twijfels heeft over de literaire waarde (vaak bij debuterende auteurs) of over de maatschappelijke aanvaardbaarheid ervan (bv. vrouwelijke auteurs die onder een mannelijk pseudoniem publiceren uit vrees anders niet au sérieux genomen te worden); omdat men vindt dat het werk niet past in het kader van het ‘serieuze’ oeuvre onder de eigen naam, enz.; of gewoon omdat de auteur voor zichzelf en voor de anderen het onderscheid tussen zijn schrijverschap (persona poetica) en zijn leven (persona pratica) formeel wil poneren (zie implied author ). Door middel van halfpseudoniemen als boontje voor Louis Paul Boon of Koot voor Kees van Kooten kan men als auteur/biografische persoon proberen een bepaald reliëf te leggen in zijn oeuvre/publiek imago. Soms heeft een gekozen pseudoniem een symbolische waarde, bv. Multatuli (Lat. ‘ik heb veel gedragen’) voor E. Douwes Dekker, of Lévi Weemoedt voor I.J. van Wijk. In deze context moet ook het gebruik van heteroniemen (Gr. heteros = verschillend; onoma = naam) gesitueerd worden, waarbij de auteur onder verschillende namen (pseudoniemen, ev. ook orthoniem) publiceert. Het bekendste voorbeeld is de Portugese dichter Fernando Pessoa, die in een complex proces van depersonalisatie zijn teksten schreef en uitgaf onder vier namen die elk voor een ‘echt’ auteurspersonage staan met een eigen levensloop en levenshouding, karaktertrekken, esthetische opvattingen, enz.
Formeel kunnen we verschillende pseudoniemvormende procedés onderscheiden, die overigens soms gecombineerd worden, o.a.:
– Alloniem: men kiest uit bewondering, om een bepaalde verwantschap, om zijn succes te verzekeren, de naam van een bestaand belangrijk iemand. Bv. Bob Dylan voor Robert Zimmerman, naar de Engelse dichter Dylan Thomas; Joyce & Co. voor G. Meijsing en K. Snell, naar James Joyce; J. Bernlef voor H.J. Marsman, naar de legendarische Friese bard Bernlef én, omgekeerd, om associatie met Hendrik Marsman te vermijden.
– Anagram: herschikking van de letters van zijn naam. Bv. Voltaire voor Arouet l(e) j(eune); Marc Sleen voor Marc Neels.
– Aristoniem: gebruik van een ‘adellijke’ naam. Bv. Hoffmann von Fallersleben voor A.H. Hoffmann; Willem de Mérode voor W.E. Keuning.
– Initialen: de eerste letter(s) van iemands naam of verschillende namen. Bv. Drs. P voor H.H. Polzer.
– Cryptoniem: de echte naam wordt gesuggereerd én verborgen als in een raadsel. Bv. Rutger Kopland voor Rutger Hendrik van den Hoofdakker.
– Metonomasie, ook wel traductioniem: de ‘vertaling’ van de echte naam in een vreemde taal (de humanisten hadden een sterke voorkeur voor Griekse en Latijnse namen). Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen ‘echte’ vertalingen (L. Silvanus voor L. van den Bosch, waarbij Lat. silva = bos) en de morfologische aanpassingen (Barlaeus voor C. van Baerle). Een modern voorbeeld is John O’Mill voor Jan van der Meulen.
– Prenoniem: de voornaam of voornamen worden als volledige naam gebruikt. Bv. Otto Ernst voor Otto Ernst Schmidt; Wilma voor Willemina Vermaat.
– Pseudandroniem: een mannennaam gebruikt door een vrouwelijk auteur. Bv. George Eliot voor Mary Ann Evans; Andreas Burnier voor Catharina I. Dessaur.
– Pseudogyniem: een vrouwennaam gebruikt door een mannelijk auteur. Bv. Clara Gazul voor Prosper Mérimée; Marie-Claire de Jonghe voor Freddy de Vree; Dorothea van Male voor Hugo Claus.
Zie ook ghostwriter , mystificatie , pastiche, plagiaat.
Literatuur: J. Grootaers, Maskerade der Muze, 1959. G. Söhn, Literaten hinter Masken, 1974. M. Laugaa, La pensée du pseudonyme, 1986. E. van Boven, ‘Het pseudoniem als strategie: pseudoniemen van vrouwelijke auteurs 1850-1900’ in Nederlandse letterkunde, 1998, pp. 309-326 (DBNL 2005). Gemaskerde schrijvers. Themanummer Literatuur, 2003, 3.