Methode voor het analyseren en interpreteren van literaire werken, gebaseerd op inzichten van de psychoanalyse, maar ook aangepast aan een specifiek doel: een complexe literaire persoonlijkheid analyseren (de auteur-in-zijn-tekst kan niet op de divan worden gelegd). Op grond van tekstuele gegevens tracht deze structuralistisch geïnspireerde methode al dan niet bewust gewilde of gedachte relaties bloot te leggen, om zo te komen tot de reconstructie van de onbewuste persoonlijkheid van de schrijver als primaire bron van de artistieke creatie. Door zgn. superposities, d.w.z. het op elkaar leggen van de verschillende werken van een auteur (ev. fragmenten van één tekst), komt men op het spoor van steeds terugkerende woorden (ev. motieven, of zelfs personage-groepen). Deze worden geïnterpreteerd in hun onbewuste samenhang als symptomen, als ‘obsederende metaforen’, die op hun beurt geclusterd worden tot een elementair patroon dat de persoonlijke mythe, van de auteur reveleert. Wegbereider was Gaston Bachelard (zie fenomenologische literatuurstudie ); belangrijke vertegenwoordigers van de psychokritiek zijn Ch. Mauron, met Des métaphores obsédantes au mythe personnel (1962), en J.-P. Richard, met L’Univers imaginaire de Mallarmé (1961). J. Bellemin-Noël heeft getracht de structuralistische postulaten van de psychokritiek te radicaliseren en het transfermechanisme van elke psychoanalytische methode te beklemtonen, om zodoende te verhinderen dat men terug zou opklimmen tot de biografische persoon van de schrijver van het bestudeerde werk. Zie ook literatuurpsychologie .
Literatuurstudie: L. Hutcheon, Formalism and the Freudian Aesthetic. The example of Charles Mauron, 1984. J.-P. Natoli & F.L. Rusch, Psychocriticism: an annotated bibliography, 1984. J. Bellemin-Noël, Vers l’inconscient du texte, 1979. Id., Les contes et leurs fantasmes, 1983.