Refrein, referein

 

 

(Fr. refraindre < Lat. refringere = breken). 1. Algemeen: een steeds terugkerende strofe of regel die door herhaling ritme of structuur aanbrengt in liederen of bepaalde dichtvormen zoals ballade, rondeau, virelai, enz. Gewoonlijk werden de strofen voorbehouden aan een solist/zanger, terwijl het refrein gezongen werd door allen. Naarmate het gedicht aan autonomie wint ten opzichte van de dans of de zang verliest het refrein meer en meer aan belang en krijgt het veeleer een decoratieve functie.

2. Meer specifiek een lyrische dichtvorm die door de rederijkers (sien rederijkers(kunst)) met voorliefde beoefend werd. Het rederijkersrefrein bevat vier tot meer dan twintig strofen van gemiddeld vijftien versregels. Elke strofe eindigt op een keervers (Fr. refrain) of stok, d.i. een steeds terugkerende, gelijke versregel die het thema van het gedicht sententieus weergeeft. Soms bestaat de stok ook uit twee verzen. De laatste strofe van het refrein is doorgaans korter. Oorspronkelijk bevat ze de opdracht of envoi  aan de voorzitter van de kamer (de Prince), die steeds uitdrukkelijk als zodanig wordt aangesproken. Vandaar de benaming prince-strofe. Veelal is de aanspreking evenwel tot God of Maria, tot de geliefde of tot de lezers (de kamergenoten) gericht.

Er zijn drie refreintypes: in ‘t vroede (ernstige, didactisch-moraliserende of religieuze gedichten), in ‘t amoureuze (gedichten in de lijn van de middeleeuwse minnelyriek) en in ‘t sotte. Deze laatste soort bevat zowel komische, sensueel-erotische, parodiërende en obsceen-scatologische refreinen, als ernstige teksten die met de zotheidsidee zijn verbonden. Refreinen kwamen vaak tot stand in het kader van een refreinfeest. Dat was een wedstrijd tussen verschillende kamers, waarin de rederijkers zich konden meten in het schrijven van refreinen op basis van een opgegeven stok, een vooraf bepaald rijmschema en een vast aantal versregels.

De bloeitijd van deze dichtvorm viel in de zestiende eeuw. Belangrijke refreindichters zijn Anthonis de Roovere en Anna Bijns.

Literatuur: A. van Elslander, Het refrein in de Nederlanden tot 1600, 1953. D. Coigneau, Refreinen int zotte bij de rederijkers, 3 vols., 1980-1983.