Rei

 Koor, d.w.z. een groep acteurs die samen een tekstgedeelte zingen of voordragen, en dit in de specifieke context van het zeventiende-eeuwse Nederlandstalige drama. Rei is ook de benaming voor zo’n koorzang. Het koor kan tegenover de dramatische handeling staan als (actieve of passieve) deelnemer of als toeschouwer of commentator. Een rei komt al voor in het schooldrama Susanne (1532) van Sixt Birk, maar heeft daar nog niet de functie de bedrijven af te sluiten. Dat is wel het geval bij Vondel, die m.n. in zijn latere stukken de rei vier keer laat optreden, nl. tussen de vijf verschillende bedrijven. In zijn drama’s geeft de rei vaak de gemoedstoestand van de ideale toeschouwer en de morele en religieuze overtuiging van de auteur weer. Een bekend voorbeeld is de ‘Rey van Engelen’ die optreedt in Lucifer:

            Wie is het, die zoo hoogh gezeten,

            Zoo diep in ‘t grondelooze licht,

            Van tyt noch eeuwigheit gemeten,

            Noch ronden, zonder tegenwight,

            By zich bestaet, geen steun van buiten

            Ontleent, maer op zich zelven rust …  (Vondel, Lucifer, 1654)

In het buitenlandse barokdrama maken Milton (Samson Agonistes, 1671) en Gryphius gebruik van reien. Na de zeventiende eeuw verdwijnt de rei als vast vormprincipe van het toneel.

Literatuur: L. van Gemert, Tussen de bedrijven door? De functie van de rei in Nederlandstalig toneel 1556-1625, 1990.