Verslag van een reis, d.w.z. beschrijving van de bijzonderheden der bezochte gebieden en van de gebeurtenissen die men er meemaakte. Men dient het reisjournaal, d.w.z. notities vaak in dagboekvorm gepresenteerd, te onderscheiden van het reisverhaal, waarin de reis slechts het uitgangspunt is waaraan verbeeldingselementen werden toegevoegd. De grens tussen beide is soms onduidelijk.
In de antieke literatuur kende men voor de reisbeschrijving de algemene benaming itinerarium (Lat. iter = reis). Hierbinnen onderscheidde men het hodoeporicon (Gr. odoiporein = wandelen), een reisbeschrijving in versvorm (bv. Horatius, Satiren, I, 5); de periplous (Gr. rond-vaart), een beschrijving van reizen langs vreemde kusten, bedoeld als reisgids of als avonturenrelaas (bv. Arrianus’ periplous over de Zwarte Zee); alsook de periëgese (Gr. rondleiding), de Oudgriekse voorloper van de reisgids met beschrijving van landen, gebouwen, monumenten, kunstwerken (bv. Pausanias’ periëgese over Griekenland).
In de middeleeuwen baseerde men zich op de antieke itineraria. Onder invloed van het christendom kwamen er echter nieuwe belangstellingssferen, o.a. de interesse voor Palestina. Ook de ontdekkingsreizen verruimden het gezichtsveld. De eerste uitgebreide reisbeschrijving als zodanig is van de hand van Marco Polo over de reizen die hij als pauselijk gezant in het Oosten maakte tussen 1271 en 1295.
Later werden heel wat scheepsjournalen gepubliceerd. De bekendste hiervan zijn geschreven door Engelsen en Nederlanders (o.a. Raleigh, Dampier, Cook, van Linschoten, van Noort en Bontekoe: Journaal ofte gedenkwaerdige beschrijving van de Oost-Indische Reyse, 1646). Renaissance en verlichting voegden ook nieuwe aspecten toe aan de reisbeschrijving, doordat men ging reizen om studieredenen (naar buitenlandse universiteiten) en door het ontstaan van politieke gezantschappen. Ten behoeve van deze reizigers ontstaan nieuwe reisgidsen en handleidingen. Vanaf de romantiek gaat het literaire aspect meer en meer overwegen (bv. Chateaubriand, L’Itinéraire de Paris à Jérusalem, 1811; Heine, Reisebilder, 1826-31; Hugo, Le Rhin, 1842; Gautier, Voyages, 1840-58; Twain, Innocents Abroad, 1869). Voorbeelden uit de Nederlandse literatuur zijn: de reisimpressies van Louis Couperus (gebundeld in Modern Toerisme, 1980) en Marcellus Emants’ Langs den Nijl. Aantekeningen van een toerist, 1884. Er ontstaat een duidelijker scheiding tussen de meer literaire reisbeschrijvingen met een beschouwend (en ook wel eens exalterend) karakter en anderzijds de praktische reisgidsen (Baedeker). Bekende auteurs van literaire reisbeschrijvingen zijn in ons taalgebied C. Nooteboom (bv. De omweg naar Santiago, 1992), A. van Dis en L. Joris.
Literatuur: W.E. Stewart, Die Reisebeschreibung und ihre Theorie im Deutschland des 18. Jahrhunderts, 1978. A. Frank-Van Westrienen, De grote tour, 1983. A. Nieuweboer, Schuitje varen, theetje drinken. Reizen en vertellen in 18e-eeuws Nederland, 1984. H. Wiegand, Hodoeporica: Studien zur neulateinischen Reisedichtung des deutschen Kulturraums im 16. Jahrhundert, 1984.M.B. Campbell, The Witness and the Other World: exotic European travel writings, 1400-1600, 1988. V. Roeper, Reizen op papier: journalen en reisverslagen van Nederlandse ontdekkingsreizigers, kooplieden en avonturiers, 1996. J. Duncan & D. Gregory (red.), Writes of Passage: travel writing, place and ambiguity, 1997. A. Guyot, L’itinéraire de Paris à Jérusalem de Chateaubriant: l’inventioin du voyage romantique, 2006.