Retorica, retoriek

 

(Gr. rètor = spreker). De theorie van en opleiding tot het verzorgd (ars bene dicendi) en overtuigend spreken (ars persuadendi). De retoriek verschaft de spreker de nodige technische bagage om inhoud, stijl en presentatie van een redevoering  zo strategisch mogelijk uit te bouwen in functie van een bepaalde doelstelling. De retorische analyse van haar kant onderzoekt de bedoelingen van de auteur en de technische middelen die hij aanwendt om de lezer of toehoorder te overtuigen. In de oudheid was de retoriek zowat het sluitstuk van de opvoeding (eventueel nog aangevuld met de studie van de filosofie). Klassieke handboeken waren Aristoteles’ Peri rhètorikès, Cicero’s De oratore en Quintillianus’ Institutio oratoria. Retoriek werd toen erg gewaardeerd en toch ook bekritiseerd omdat zij alleen rekening hield met de beoogde efficiëntie en voorbijging aan de vraag of de doelstelling wel ethisch verantwoord was.

De klassieke oefeningen op de retorenscholen waren de chrie, de declamatio, de controversia en suasoria, de laudatio en de vituperatio. Chrie is een initiatieoefening, namelijk het schrijven van een verhandeling over een gnome (sien gnomische vormen)  of gezegde (Gr. chreia = maxime). Het aangeduide onderwerp werd telkens volgens een vaststaand schema behandeld. Na de tekst van de gnome volgde een lofprijzing op de auteur ervan en het bewijs van de juistheid van het gezegde. Daarop volgde een nadere toelichting van de gnome met voorbeelden en getuigenissen, een weerlegging van de tegenwerpingen en een samenvattend slot. Deze structuur lag aan de basis van de traditionele schoolopstellen. De declamatio was het in ‘t openbaar uitspreken van een rede. Een controversia was een rede over een verzonnen juridisch geval. Een suasoria (Lat. overtuigingstoespraak) handelde over een fictieve beraadslaging. Een laudatio  of vituperatio was een rede om te prijzen resp. af te keuren.

Waar retoriek lange tijd afgedaan werd als verhullend, misleidend spreken, bestaat er nu een hernieuwde belangstelling voor de klassieke retorica vanuit de argumentatieleer en de theorie van de persuasieve communicatie (commerciële, politieke propaganda). Niet alleen i.v.m. taalbeheersingsprogramma’s, maar ook voor literaire en andere discoursanalyses dient een nieuwe retoriek zich aan als een geëigend, systematisch instrument dat figuren (sien figuren (retorische -) , tropen (sien troop, trope ) en andere stilistica beschrijft. Handboeken werden heruitgegeven (o.m. Les figures du discours van Fontanier door G. Genette), andere werden nieuw geconcipieerd (bv. Rhétorique générale, 1970, van de Luikse ‘Groupe Mu’ en het werk van C. Perelman, L. Olbrechts-Tyteca en M. Meyer in Brussel). Zie ook tekstbewerking .

Literatuur: L. Arbusow, Colores rhetorici, 19632. H. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik, 19732  (Eng. vertaling 1998). A.D. Leeman & A.C. Braet, Klassieke retorica. Haar inhoud, functie en betekenis, 1987.  M. Spies & K. Meerhoff, Rhetorica. Strategie en creativiteit, 1993.  G.A. Kennedy, A New History of Classical Rhetoric, 1994.  F. Desbordes, La rhétorique antique, 1996.  J.L. Kastely, Rethinking the Rhetorical Tradition: Plato to Postmodernism, 1997. N. Moser, De strijd voor rhetorica: poëtica en positie van rederijkers in Vlaanderen, Brabant, Zeeland en Holland tussen 1450 en 1620, 2001. W. Jost & W. Olmsted (red.), A Companion to Rhetoric and Rhetorical Criticism, 2003. M. Meyer, La rhétorique (Que sais-je?), 2004.  G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, 2004.  Id. (red.), Rhetorik. Begriff – Geschichte – Internationalität, 2005.  J. Richards, Rhetoric, 2007 (The New Critical Idiom).