Oorspronkelijk de aanduiding voor een verhaal dat gesteld was in de Romaanse volkstaal, i.p.v. in het Latijn van de gevormde intellectuelen. Nadien (dertiende eeuw) werd de benaming speciaal gereserveerd voor de avontuurlijke, hoofse verhaalkunst, eerst in versvorm, daarna ook in proza (Prozaromans). Sinds de zeventiende eeuw (Cervantes, Don Quijote, 1605-1615; Mad. de Lafayette, La Princesse de Clèves, 1678) wordt ermee bedoeld: elke langere verhaalvorm die niet meer zoals het epos een collectief wereldbeeld voorstelt voor een groep toehoorders, maar die de avonturen en/of de innerlijke ontwikkeling van individuen tegen de achtergrond van een bepaald tijdruimtelijk kader weergeeft voor afzonderlijke lezers. De roman maakt hierbij gebruik van diverse stijlmiddelen, technieken en bestaande tekstvormen (Brief, autobiografie, geschiedenis, essay, dialoog, enz.). Hij kende een geweldige vlucht in de achttiende eeuw met o.m. Richardson (Clarissa Harlowe, 1748), Fielding (Tom Jones, 1749), Sterne (Tristram Shandy, 1759-67), Marivaux (La vie de Marianne, 1731-41), Rousseau (Julie ou la nouvelle Héloïse, 1761), Goethe (Werther, 1774) en bij ons Wolff en Deken (Sara Burgerhart, 1782). De roman beheerst sindsdien a.h.w. het literaire forum: in het negentiende-eeuwse realisme met o.m. Balzac, Flaubert, Zola, Dickens, G. Eliot, Raabe, Fontane, Tolstoj, Dostojevski en bij ons Multatuli en Couperus; in de twintigste eeuw met vernieuwers als Proust, Joyce, Kafka, Faulkner, Thomas Mann, enz.
Een adequate omschrijving van een dergelijke heterogene en complexe romanproductie – het meest vormeloze van alle genres – is onmogelijk te geven. Wel heeft men voortdurend gepoogd in de onoverzichtelijke verscheidenheid orde te scheppen door bepaalde indelingen voor te stellen. Afgezien van inhoudelijke maatstaven (cf. zeeromans, boerenromans, oorlogsromans, enz.), die weinig of niets over de romans in kwestie als soorten van verhaalkunst vertellen, zijn de laatste tijd vooral thematische en vormelijke criteria aangewend om de verscheidenheid aan romanvormen te classificeren.
1. Op thematisch-structurele gronden, d.w.z. criteria die te maken hebben met de zgn. grondelementen van alle verhaalkunst, t.w. gebeuren, personages, tijd en plaats, zou men een onderverdeling kunnen aanbrengen in avonturenromans, psychologische romans, en tijd- en ruimteromans. Tot het eerste type, de avonturenroman, met nadruk op het gebeurteniskarakter van het verhaal – vandaar ook novel of action (Muir) of Geschehnisroman (Kayser) genoemd – zijn een aantal verhaalvormen te rekenen zoals de ridderroman, de amadisromans, de robinsonades (sien robinsonade), het reisverhaal, de detective, de western, enz. Ligt de nadruk meer op de voorstelling en analyse van een personage (Kayser: Figurenroman), dan kan de psychologische roman als overkoepelend verhaaltype gelden voor ondersoorten als ontwikkelingsroman, Bildungsroman, Erziehungsroman (opvoedingsroman), enz. De tijdroman (Zeitroman, period novel), ten slotte, kan het grondtype genoemd worden van verhalen die een eigen tijdsbeeld evoceren, zoals sleutelromans (sien sleutelroman) , sociale romans (Gesellschaftsroman), zedenromans (sien zedenroman) (roman de moeurs, novel of manners), kronieken (sien kroniek)e.d., dan wel een tijdsbeeld uit het verleden oproepen (historische romans [sien historische roman] ) of in de toekomst projecteren (toekomstromans [sien toekomstromans], Sciencefiction (SF), utopische literatuur). Valt de nadruk daarbij ook op de beschrijving van de ruimte (Raumroman), dan ressorteren hieronder ook de gothic novel streekroman (sien streekliteratuur) (heimatliteratuur), de stadsroman e.d.
2. Op basis van vormelijk-structurele criteria (vertelinstantie* (sien verteller) , point of view, specifieke representatie van tijd en ruimte, dominantie van bericht of voorstelling) kan men allereerst een onderscheid maken tussen zgn. ik-romans en hij-romans. Een ik-verhaal kan op zijn beurt verteld worden door een ik-getuige (I-witness) of een ik-held (I-protagonist). Als ondersoorten zijn hier o.m. te vermelden de briefroman, het dagboek, de autobiografie, de memoire, enz. (zie bekentenisliteratuur). Hij-romans of derdepersoonsverhalen kan men verder indelen in romans met overwegend auctoriële vertelsituatie en personele vertelsituatie.
Zulke indelingen zijn overigens ontoereikend om de eigenheid van een aantal vernieuwingstendensen in de twintigste-eeuwse roman op bevredigende wijze te benaderen, zoals experimenten met de tijdsproblematiek (Th. Mann, Proust, Faulkner), de weergave van wat er zich in ons bewustzijn afspeelt (stream of consciousness, bv. bij Joyce of V. Woolf), montagetechniek (sien montage) (Döblin), doorbreking van de traditionele psychologische categorieën van personage, tijd en ruimte (Kafka) en van het ‘vertellen’ tout court (nouveau roman, metafictie, postmodernisme).
Literatuur: F.K. Stanzel, Typische Formen des Romans, 1964. G. Watson, The Story of the Novel, 1979. H. Servotte, De Simulators, 1981. Z. Konstantinovíc (red.), Die Entwicklung des Romans, 1982. A. Brink, The Novel. Language and narrative from Cervantes to Calvino, 1997. T. Anbeek, De roman: verleden en toekomst, 1997. D.J. Hale (red.), The Novel. An anthology of criticism and theory 1900-2000, 2005. F. Moretti (red.), The Novel. Vol. 1: History, Geography, and Culture; vol. 2: Forms and Themes, 2006.