De term sage (Dts. was gesagt wird; verg. Ned. zegsel, zeisel en Fr. dit [sien dit(s)) wijst reeds op de belangrijke rol van het mondelinge element (tgov. legende). Het is een verhaal met een historische kern, waarvan de inhoud, in tegenstelling tot het sprookje, ruimtelijk en tijdelijk gesitueerd wordt. De sage wil op de eerste plaats geloofd worden. Ze steunt op hic et nunc informatie en maakt gebruik van realistische details. Naar gelang van het subgenre heeft ze verschillende functies. Men onderscheidt geestensagen (handelend over aard-, water-, lucht- en vuurgeesten), toversagen (over heksen, tovenaars en toverboeken), duivelssagen (pactsagen, vrijmetselaarssagen, enz.) en historische sagen (bv. waarom de Brusselaars kiekenfretters heten). Recent zijn heel wat bloemlezingen van dergelijke sagen verschenen (o.m. St. Top, Op verhaal komen, 2004 vv.). Zoals het sprookje heeft de sage vaak een, etiologisch of verklarend karakter, maar anders dan het sprookje zal de verklarende sage steeds verband houden met een historisch feit.
Tekenend voor de sage is het permanente spanningsveld tussen de wereld op mensenmaat en die der buiten- of bovennatuurlijke krachten (het numinosum). In de conflicten die uit deze tweedimensionaliteit ontstaan, zal de gewone sterveling het onderspit delven. De ondergang van het hoofdpersonage is verantwoordelijk voor het tragische karakter van de sage. Ook door deze pessimistische grondtoon verschilt ze van het doorgaans optimistische sprookje (Märchenglück). Zie ook urban legend (stadssage).
Literatuur: M. Lüthi, Volksmärchen und Volkssage, 19662 (1961). L. Röhrich, Sage, 19712 (1966) en Sage und Märchen. Erzählforschung heute, 1976. H.G. Rötzer, Sage, 1982. M. van den Berg, De volkssage in de provincie Antwerpen in de 19de en 20ste eeuw, 1993.