Satire

(Lat. satura = schotel gevuld met allerlei vruchten, vandaar overdrachtelijk: poëtisch mengelwerk)  1. Benaming van een Romeins dichtgenre, bestaande uit aparte gedichten die weliswaar gevarieerd zijn van inhoud, maar allemaal gekenmerkt worden door de geestige wijze waarop de zwakheid van een persoon of een gebrekkige maatschappelijke toestand gehekeld wordt; vandaar hekeldicht. De eigenlijke grondlegger van het genre was Lucilius (tweede eeuw v.C.) die het zijn karakteristieke vorm gaf, nl. de hexameter*. Horatius (eerste eeuw v.C.) perfectioneerde het door de inhoud van de satire boven de actualiteit uit te tillen tot op het algemeen-menselijke plan en door de vorm te verfijnen. Andere grote Latijnse dichters die het genre beoefenden zijn o.a. Persius en Juvenalis. Het dichtgenre kende ook in de latere Europese literatuur succes, o.m. bij Boileau. Het onderscheidde zich door zijn narratieve of descriptieve vorm en door zijn eenvoudig metrum van respectievelijk de komedie, het pamflet en het epigram. Zie ook menippeïsche satire.

2. Meer algemeen: vage genrebenaming voor of eigenschap van literatuur die via ironie of sarcasme een tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid thematiseert. Dit gebeurt vaak in de sleutelroman, het dierenepos, de conte philosophique, de comedy of manners, enz. Doorgaans bedient men zich van een vertekenende of karikaturale (sien karikatuur) voorstellingswijze, waarbij de disproportie tussen voorstelling en feitelijkheid enerzijds lachwekkend werkt, maar toch vooral kritiek wil uitbrengen en beleren. Bekende satires zijn Gulliver’s Travels (Swift, 1726) en Animal Farm (Orwell, 1946).

3. Voor satyrspel of saterspel, zie trilogie.

Literatuur: M. Hodgart, Satire, 1967. A. Pollard, Satire, 1970 (The Critical Idiom). C. Witke, Latin Satire: the structure of persuasion, 1970.C.M. Geerars, ‘Theorie van de satire’ in Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw, 1972, p. 1-41. H. Van der Parre, ‘Satire als letterkundig begrip’ in Spektator, 1984-85, pp. 391-397. ecrete penitentie: bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandse satire (1989-). B.A. Connery & K. Combe, Theorizing Satire: essays in literary criticism, 1995.C. Arnould, La satire, une histoire dans l’histoire, 1996. S. Duval & M. Martinez, La satire (littératures française et anglaise), 2000. K. Freudenburg, The Cambridge Companion to Roman Satire, 2005. L. Feinberg, The Satirist, 2006.