Dramatisch genre van humanistische, pedagogische snit uit de zestiende en zeventiende eeuw, sterk gebaseerd op de middeleeuwse moraliteiten (sien moraliteit, morality play) en de Romeinse dramaturgie. Aanvankelijk was de voertaal het Neolatijn; het schooldrama was immers bedoeld als spreekoefening voor de leerlingen van de Latijnse scholen. De stof werd geput uit de moraliteiten, de Bijbel, de klassieke oudheid, de geschiedenis en het schoolwezen. Soms was het zelfs een kluchtig verhaaltje. Geleidelijk kwam er een tussenspel in de volkstaal bij; later werd het hele stuk in de volkstaal opgevoerd en diende zo als propagandamiddel tijdens de reformatie en de contrareformatie. Het schooldrama kende een grote bloei in het Duitse taalgebied en de Nederlanden. Het laatst kwam het tot ontwikkeling in Engeland, waar het echter een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op het elizabethaanse (sien Elizabethan age). In onze gewesten ligt het schooldrama aan de grondslag van het jezuïetendrama en oefende het een sterke invloed uit op de ontwikkeling van volkse toneelgenres. Voorbeelden zijn Gnaphaeus’ Acolastus (= De verloren zoon, 1529), Macropedius’ Hecastus (= Elckerlyc, 1539) en het werk van Schonaeus (bijgenaamd Terentius Christianus, d.i. christelijke Terentius).
Literatuur: J. IJsewijn, Theatrum belgo-latinum. Het neolatijns toneel in de Nederlanden, 1981. J.A. Parente, Religious Drama and the Humanist Tradition, 1987. A. Fleurkens, ‘Meer dan vrije expressie. Schooltoneel tijdens de renaissance’ in Literatuur, 1988, pp. 75-82.