Sociolect

Taalvariëteit of register, gekoppeld aan sociale stratificatie (in tegenstelling tot idiolect, dat het specifieke taalgebruik van één persoon betreft, en tot dialect, dat naar de geografische differentiatie van taalgebruik verwijst). Verschillende bevolkingslagen en sociale klassen onderscheiden zich door zulke varianten, door de sociale connotatie die ervan uitgaat en door de waardeschaal die ten grondslag ligt aan deze vormen van sociaal discours. Het sociolect als groepstaal kan als een ideologiegebonden taalstructuur beschouwd worden en een discursieve analyse ervan maakt het mogelijk de specifieke correlatie tussen het sociale en het literaire leven te leggen. De maatschappij wordt dan beschouwd als een conflicterend geheel van verschillende groeperingen, en de meestal tegenstrijdige sociale belangen krijgen de vorm van taalverschijnselen, van concurrerende discursieve formaties. In die zin kunnen literaire teksten, als knooppunten van dergelijke discoursen en codes (sien code), aan een ideologisch-kritische lectuur worden onderworpen. Zie ook discours social, IDEOLOGIEKRITIEK.

LIteratuur: R. Fowler, Literature as Social Discourse, 1981. P.V. Zima, Literatuur en maatschappij, 1981, vooral pp. 80-89. J. Daan, ‘Sociolecten en stijlen bij Bredero?’ in H. Ryckeboer e.a. (red.), Hulde-album Prof. Dr. Marcel Hoebeke, 1985, pp. 47-54.