1. Volkssprookje. Een mondeling overgeleverd, anoniem volksverhaal in proza (zie ook orale literatuur). Het belangrijkste kenmerk ervan is de ongebreidelde fantasie: kabouters, heksen, sprekende dieren en planten maken deel uit van de sprookjeswereld. In tegenstelling tot de sage kent het sprookje een complete osmose van realiteit en bovennatuurlijke wereld. Het heeft geen lokale kleur of tijdsaanduiding en kent over het algemeen een happy end(ing) (Märchenglück). Formeel kenmerkt het sprookje zich door zijn eenvoudige zinsbouw, structuur en karaktertekening. Het bevat vele herhalingen en heeft een formuleachtige inleiding en slot. Van de meeste bekende volkssprookjes bestaan er verschillende versies. Oorsprong en betekenis van de sprookjes werden nog niet afdoend verklaard. Wel vonden theorieën over de mythologisch-astrale symboliek en de allegorische en psychoanalytische betekenis ervan ingang. Naar gelang van de inhoud kan men een onderscheid maken tussen wondersprookjes (Fr. conte merveilleux, conte de fées, Eng. fairy tale, Dts. Wundermärchen), diersprookjes, legendesprookjes en grappige vertelsels (Schwank). De gebroeders Grimm (Kinder- und Hausmärchen, 1812) hebben vele zulke oude volkssprookjes verzameld en opgetekend. Bekend zijn ook de Arabische sprookjes van Duizend-en-een-nacht.
2. De cultuursprookjes nemen de kenmerken van het volkssprookje over, vnl. het verbeeldingselement. Ch. Perrault (Contes de ma mère l’oye, 1697) wordt beschouwd als de schepper van het genre. Zij zijn van jongere datum en dragen duidelijk het stempel van de dichter. Zij kenden een bloei in de negentiende eeuw, tijdens de romantiek, en hebben vaak een satirisch of moraliserend karakter. Bekende sprookjesdichters zijn H.C. Andersen, Brentano en Hauff. Voor het Nederlandse taalgebied kunnen we vermelden: het symbolisch sprookje van F. van Eeden, De kleine Johannes (1887) en de bundel Sprookjes (1949) van G. Bomans. In de eigentijdse sprookjes komen vaak ideologische vragen aan bod (bv. L.P. Boon, Blauwbaardje in wonderland en andere grimmige sprookjes, 1957).
Literatuur: M. Lüthi, Das europäische Volksmärchen, 200511 (1947) en Das Volksmärchen als Dichtung, Aesthetik und Anthropologie, 19902 (1975) Sprookjesnummer, themanummer Bzzlletin, 1982. V. Klotz, Das europäische Kunstmärchen, 1985.Märchen und Fantasy, themanummer Lili, 1993. J. Zipes, Fairy Tales and the Art of Subversion, 1995. N.L. Canepa (red.), Out of the Woods. The origins of the literary fairy tale in Italy and France, 1997. T. Dekker, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties, 1997. Th. Meder, Een zoen voor Sneeuwwitje. Over de veranderlijkheid van sprookjes, 1998.St.S. Jones, The Fairy Tale. Magic mirror of the imagination, 2002.