(Eng. bewustzijnsstroom). Term uit de romantheorie verwijzend naar de op het eerste gezicht vaak onsamenhangende ‘stroom’ van gedachten, gevoelens, stemmingen, verlangens … waarmee schrijvers hun personages van binnen uit trachten te tekenen. Men maakt hiervoor niet zelden gebruik van de erlebte rede of de monologue intérieur, terwijl ook stilistische eigenaardigheden zoals elliptische zinnen, associatief taalgebruik, cinematografische procedés en beeldspraak de bewustzijnsstroom karakteriseren.
De term stamt uit de psychologie, waar hij werd geïntroduceerd door William James (The Principles of Psychology, 1890), broer van de Amerikaanse/Engelse romancier Henry James, die overigens met zijn introspectief psychologisch realisme aanzienlijk bijdroeg tot de ontwikkeling van de techniek. In de literaire kritiek zou de term voor het eerst zijn gebruikt in 1918, door May Sinclair in een recensie van de romans van Dorothy Richardson, die met haar experimenten James Joyce en Virginia Woolf duidelijk voorafging.
Literatuur: R. Humphrey, Stream of Consciousness in the Modern Novel, 1954. D. Cohn, Transparent Minds: narrative modes for presenting consciousness in fiction, 1978.