Strip

(Eng. ook comics, Fr. bande dessinée). Het woord ‘strip’ verwijst oorspronkelijk naar de stroken (Eng. strips) van drie of vier zwart-witprentjes die dagelijks als krantenafleveringen verschijnen en naar de wekelijkse afleveringen (meestal in kleur) van één of meer pagina’s in tijdschriften of weekendbijlagen van de krant. Het bundelen van deze verhalen in een album is een relatief recent gegeven, dat momenteel zelfs de voorpublicatie in krant of tijdschrift aan het verdringen is. De term “comics” heeft dan weer te maken met het komische of burleske karakter van de eerste strips (pas in de jaren 20 van de twintigste eeuw verschenen, en dan nog sporadisch, de eerste niet-komische stripverhalen).

Tot voor kort werd aangenomen dat het stripverhaal in zijn huidige vorm ontstaan is aan het einde van de negentiende eeuw, toen verschillende Amerikaanse krantenmagnaten begonnen met het inlassen van komische strips met tekstballons. Via deze formule probeerden ze dan het dikwijls weinig geletterde en niet-Engelstalige immigrantenpubliek voor zich te winnen (de terminus a quo van het stripverhaal is in dit perspectief R.F. Outcaults The Yellow Kid van 1896). Nu de geschiedenis van het stripverhaal beter bekend is, kan een dergelijke opvatting niet langer worden aangehouden. Zonder te moeten teruggrijpen naar antieke, middeleeuwse of niet-westerse voorbeelden van grafische vertelling, moet toch worden onderlijnd dat het beeldverhaal gedurende de hele negentiende eeuw reeds een levendig genre was, met talloze en soms originele verschijningsvormen en dit in zowat alle landen van Europa (grote namen hierbij zijn o.m. Rodolphe Töpffer in Zwitserland, Gustave Doré in Frankrijk en Wilhelm Busch in Duitsland).

Terzelfdertijd is ook duidelijk gebleken dat het niet mogelijk is de strip af te doen als louter amusement. Niet alleen heeft de krantenstrip voorbeelden opgeleverd van strips die, ondanks hun humoristisch karakter, veel verder gaan dan het louter verstrooiende (bv. Little Nemo in Slumberland van Winsor McCay en Krazy Kat van George Herriman), maar het gamma van thema’s, gevoelens en genres dat in het medium aan bod komen moet nog in weinig onderdoen voor wat mogelijk is in meer traditionele media. Vermeldenswaard in dit opzicht zijn bv. het werk van Alberto Breccia, die een aantal belangrijke adaptaties van fantastische verhalen van Poe en Lovecraft op zijn actief heeft; de albums van de tandem Muñoz-Sampayo, die meer dan eens politieke thema’s aansnijden, en de autobiografische kortverhalen van Edmond Baudoin. Niet toevallig werken deze auteurs voornamelijk in zwart-wit, dat net zoals in de filmproductie een kunstzinniger connotatie heeft dan kleur. Om het artistieke karakter van bepaalde strips te onderstrepen, wordt dan ook hoe langer hoe meer gesproken over ‘graphic novels’. De opkomst van het artistieke stripverhaal impliceert echter geenszins dat de strip als massamedium en triviaalliteratuur aan belang zou inboeten. De pulpgenres die na honderd jaar strip het meest vitaal blijken, zijn de Amerikaanse ‘superheldenstrip’ en zijn Japanse tegenhanger de ‘manga’.

Veel belangrijker dan tekstballons, het primitieve taalgebruik, ‘cliff hangers’ of de recurrente ‘running gags’ (vier kenmerken die het stripverhaal heeft overgehouden van zijn krantenverleden) zijn de speciale mogelijkheden die het medium biedt op het vlak van de montage.

Literatuur: R. Geel & R.H. Fuchs, Schijnhelden en nepschurken. Beschouwingen over het beeldverhaal, 1973. W.J. Fuchs & R.C. Reitberger, Strips: anatomie van een massamedium, 1977.  B. Peeters: Case, planche, récit. Comment lire une bande dessinée, 1991. R. Sabin, Adult Comics. An introduction, 1993. N. Maas, De archeologie van het Nederlandse stripverhaal, 1997. P. Lefèvre, Forging a New Medium: the comic strip in the nineteenth century, 1998.  P. van Summeren e.a., Van mannekesblad tot strips, 1999. Th. Groensteen, Système de la bande dessinée, 1999.D. Grünewald, Comics, 2000. H. Matla, ‘Van centsprent tot album: de ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000’ in B. Dongelmans e.a. (red.), Tot volle waschdom: bijdragen aan de kinder- en jeugdliteratuur, 2000, pp. 57-72. J. Baetens, ‘De verleide lezer. Woord en beeld in het stripverhaal’ in L. Duyvendak & B. van Heusden, Casusboek literaire cultuur, 2001, pp. 129-145. P. Gravett, Manga: sixty years of Japanese comics, 2004. J.-P. Gabilliet, Des comics et des hommes: histoire culturelle des comic books aux Etat Unis, 2005.