Tekst

(Lat. textus = weefsel). 1. Geordende opeenvolging van zinnen die als een coherente eenheid worden geproduceerd en/of geïnterpreteerd. De tekst is het object van de zgn. tekstwetenschap. De benaming tekstwetenschap is een vrij recente aanduiding voor de dwarswetenschap waarvan o.m. de (tekst)linguïstiek, de literatuurstudie en de communicatiewetenschap deel uitmaken. In plaats van tekstwetenschap zou men dan ook beter kunnen spreken van een interdisciplinair complex van tekstwetenschappen. De grondslag vormt de tekstgrammatica, d.i. de wetenschap die expliciet rekenschap geeft van de formele eigenschappen van teksten. De literaire tekst wordt er beschouwd als één bepaald type van tekst te midden van vele andere zoals wetteksten, krantenteksten, reclameteksten, enz.

2. In de ‘traditionele’ tekstopvatting, waarop zulke verschillende literatuurbenaderingen als de filologie (teksteditie) en de close reading (New Criticism) gebaseerd zijn, wordt de (literaire) tekst beschouwd als een autonoom verbaal object. In het Franse structuralisme en poststructuralisme verschuift deze monolithische tekstconceptie in de richting van de ‘activiteit van het schrijven’ en de idee van intertekstualiteit. De literaire tekst wordt hier opgevat als een voortbrengsel van de sociale institutie van het schrijven (l’écriture). De auteur als subject wordt problematisch. In het intertekstualiteitsdenken krijgt de aparte tekst het statuut van intertekst, tekst tussen teksten. Ook de vervaging van de grens tussen (eigenlijke) tekst en (kritische of creatieve) metatekst spoort met deze decompositie van het monolitische tekstbegrip.

De idee van transformatie tussen onderliggende tekst en resulterende oppervlaktetekst werd door Julia Kristeva uitgewerkt in het begrippenpaar genotexte/phénotexte (Gr. genos = wortel, stam; fainein = verschijnen), waarbij het ‘tekstgebeuren’ wordt opgevat als een dynamisch betekenend proces. De minder frequent gehanteerde term architekst (Gr. archè = begin, oorsprong), soms gebruikt in de zin van genotekst, verwijst naar de universele onderliggende tekst waarvan alle feitelijke teksten afgeleid zouden zijn. De feitelijke tekst is dan niet langer een gefixeerd betekenisgeheel, maar een discursief moment in de betekenisproductie. Deze inzichten hebben nog tal van andere benamingen opgeleverd die de complexe intertekstuele relaties proberen te benoemen: hypertekst, peritekst, paratekst, hypotekst, mesotekst, transtekstualiteit, enz. In de theorie en de kritische tekstpraktijk van de deconstructie, wordt dit opengetrokken tekstbegrip nog verder geproblematiseerd door de bewering dat de tekst zichzelf ontmantelt, dat hij zijn eigen inconsistenties (aporia) blootgeeft.

3. Op grond van de analoge organisatiewijze, nl. als een gestructureerd tekengeheel, wordt de term tekst ook gebruikt om grotere gehelen als een oeuvre (de tekst van Flaubert) of een GENRE (de tekst van de roman) aan te duiden. Soms verwijst hij zelfs naar andere culturele fenomenen: bv. de stad als tekst, de picturale tekst, een muziekuitvoering als tekst (de muzikale tekst), de toneelvoorstelling als tekst (de theatrale tekst), enz.

Zie ook tekstbewerking, anagram, lisible/scriptible, theater.

Literatuur: W. van Peer, ‘Tekst’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden, 1991, pp. 158-165.