(Gr.-Lat. typus = vorm, gestalte, model, aard). 1. Een statische roman- of toneelfiguur met vaste, onveranderlijke kenmerken, ontdaan van individualiteit en psychologische complexiteit. Een vergelijkbare benaming is de Engelse term ‘flat character’ (= vlak, gelijkmatig karakter t.o. ‘round character’ = rond, compleet, complex) waarmee een personage aangeduid wordt dat geen ontwikkeling kent en slechts de som is van voor eens en altijd vastgelegde eigenschappen. In die hoedanigheid wordt het aangewend om een bepaalde idee, een sociale klasse, een goede of slechte eigenschap te belichamen, bv. de gierigaard, de zorgzame moeder, de hoorndrager, de nijvere middenstander. De verstarde gedragsvormen en karaktereigenschappen kunnen ook parodiërend behandeld worden, bv. in de commedia dell’arte, de comedy of humours en vele andere komische vormen. De onveranderlijkheid uit zich in de herhaling van stereotiepe houdingen, gestes, uitspraken. Een notoir type uit de Nederlandse literatuur is Droogstoppel uit Multatuli’s Max Havelaar (1860). In het ernstige toneel en proza worden types aangewend om het algemeen-menselijke aanschouwelijk te maken, waarbij naar idealisering getendeerd wordt.
2. In de marxistische esthetica van Georg Lukács speelt het begrip type (Dts. Typus), of het typische, een belangrijke rol. Grote literatuur laat, in de weerspiegeling van de werkelijkheid, de belangrijkste sociale, morele en psychische tegenstrijdigheden van een tijdperk samensmelten tot een levende eenheid. In de voorstelling van het type en de typische kunst verenigen zich het concrete en het wetmatige, het historisch bepaalde en het blijvend-menselijke, het individuele en het maatschappelijk-algemene. In het blootleggen van ‘typische’ karakters en situaties krijgen aldus volgens Lukács de belangrijkste stromingen in de maatschappelijke ontwikkelingen een adequate artistieke uitdrukking. In die zin veroordeelt hij de naturalistische literatuur (Zola’s ‘doorsneetype’) en de avant-garde omdat die genoegen nemen met de weergave van geïsoleerde gebeurtenissen, feiten en handelingen zonder deze in een samenhangend geheel (totaliteit) te integreren. De esthetische weerspiegeling gaat hier niet verder dan het oppervlakkig verschijnsel en dringt niet door tot het wezen; het is dan een loutere karikatuur van het gegeven. Anderzijds verwerpt hij ook een te idealiserend, abstract typeconcept zoals bij Schiller.
3. Op basis van psychologische typologieën heeft men verschillende types van kunstenaars onderscheiden. Zo maakt Kretschmer een onderscheid tussen het type dichter (leptosoom en geneigd tot het schizofrene) en het type romanschrijver (psychisch en manisch-depressief, of cycloïde van temperament). Een vaker gemaakt onderscheid is dat tussen de bezeten, begenadigde of geobsedeerde schrijver (de poeta vates ) en de geoefende vakman (de poeta faber), of tussen de schrijver als scheppend kunstenaar en de auteur als medium van een collectiviteit. Men maakt anderzijds ook wel een indeling op basis van typehoudingen tegenover de maatschappij: kunstenaars die zich conformeren aan de samenleving (de burger-kunstenaar), schrijvers die zich van de maatschappij afkeren en de distinctie cultiveren (enerzijds dandy [zie dandyisme], anderzijds poète maudit ) en schrijvers die zich kritisch engageren (zie engagement ).
Zie ook teksttype, typologie .
Literatuur: E.M. Forster, Aspects of the Novel, 1927, hfst. 4. C.G. Jung, On the Relation of Analytical Psychology to Poetic Art, 1928. C. Lukács, ‘Inleiding tot de esthetische werken van Marx en Engels’ in W.J.M. Bronzwaer e.a. (red.), Tekstboek Algemene Literatuurwetenschap, 1977, pp. 314-336. C. Aziza e.a., Dictionnaire des types et caractères littéraires, 1978.