(Lat. poëzie als schilderkunst). Artistieke praktijk en doctrine, vooral van het midden van de zestiende eeuw tot medio achttiende eeuw, waarbij de fundamentele gelijkstelling van literatuur en plastische kunst voorgehouden werd. De twee kunsten werden als tweelingzusters voorgesteld, onontwarbaar met elkaar verbonden en gelijkaardig naar inhoud en doel: poëzie als sprekend schilderij en schilderkunst als een stom gedicht. De benaming werd enigszins verkeerdelijk ontleend aan de verzen 361-362 uit Horatius’ Ars Poetica (ca. 20 v.C.):
Ut pictura poesis; erit quae, si propius stes
te capiat magis, et quaedam, si longius abstes
(Een gedicht is als een schilderij; het ene zal u meer behagen, als je er dichter bijstaat, het andere, van op grotere afstand).
Deze opvatting resulteerde, vooral tijdens de barok met zijn precieuze concettisme (zie concetti), in een vloed van picturaal-beschrijvende poëzie, vooral in de maniëristische (sien maniërisme) traditie van Marino. Dichters traden in hun gedichten op als schilders of beeldhouwers; bekende schilders werden aangeroepen om de dichter bij te staan in het schilderen van de te verwoorden taferelen; schilderijen werden in gedichten beschreven, enz. De idee van ‘ut pictura poesis’ is niet alleen kenmerkend voor de renaissance en de barok; ze bestond reeds in de oudheid, en ook later dook telkens weer de wens op bij verschillende schilders en schrijvers om elkaar als model te beschouwen, zo bv. in het impressionisme. Zie ook pictorialisme en beeldgedicht.
Literatuur: Ut Pictura Poesis, themanummer Word and Image, 1985. H. Markiewicz, ‘Ut Pictura Poesis. A history of the topos and the problem’ in New Literary History, 1986-1987, pp. 559-581. A.T. Ciecko, ‘Literature and the Visual Arts: the postmodern Ut Pictura Poesis’ in Yearbook of Interdisciplinary Studies in the Fine Arts, 1992, pp. 441-452. D. Marshall, ‘Literature and the Other Arts: Ut pictura poesis’ in H.B. Nisbet & C. Rawson (red.), The Cambridge History of Literary Criticism, IV: The Eighteenth Century, 1997, pp. 681-699. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Ut pictura poesis? De paragone tussen dicht- en schilderkunst bij Jan Vos en Jan Six van Chandelier’ in Nederlandse letterkunde, 2001, pp. 101-112.