Lat. versus = wending, rij). Eén regel van een gedicht, typografisch als versregel herkenbaar doordat hij niet, zoals de prozaregel, de hele breedte van de bladspiegel inneemt. Het voorkomen van het vers blijft evenwel niet beperkt tot lyriek ; ook in de EPIEK (bv. epos en hoofse roman, vandaar de naam versepiek) en in de dramatiek (bv. de klassieke tragedie in de oudheid en in de zeventiende eeuw zowel als het versdrama van T.S. Eliot …) is er gebruik van gemaakt. Aangenomen wordt dat het aanwenden van de versvorm ontstaan is uit het streven om een sterker emotioneel karakter te geven aan wat men schrijvend wou uitdrukken. Eveneens wordt verondersteld dat, in samenhang hiermee, de begrenzing van een vers oorspronkelijk berustte op een zuiver ritmische grondslag: ritmisch vers.
Al vroeg voelde men echter aan dat een afbakening op louter ritmische basis niet vol te houden was: het ritme laat zich immers van nature uit niet gemakkelijk begrenzen. Om te verhinderen dat de verzen zouden vervloeien, begon men gaandeweg pogingen te ondernemen om het versritme te formaliseren door middel van zeer diverse technieken. In zekere zin verloor het vers hiermee zijn echte innerlijke eenheid, want het geheel werd er telkens door herleid tot een som van kleinere elementen. Zo was het Griekse (en later Latijnse) vers samengesteld uit een bepaald aantal eenheden, versvoeten (sien versvoet) genoemd, gemeten op basis van de lengte der lettergrepen die elke voet omvatte: metrisch vers of kwantitatief vers. Door de laatste versvoet opvallend van de voorgaande te laten verschillen (zie clausula ) probeerde men vaak de grens van dit metrische vers te versterken. Ook in het Oudgermaanse vierheffingsvers (accentvers of toppenvers) bleek de basistechniek, hier het vaste aantal heffingen (sien heffing) (sterk beklemtoonde lettergrepen), niet te volstaan om vervloeiing te vermijden; daarom werden meestal drie heffingen met elkaar verbonden door alliteratie. Het Middelnederlandse vers kan grosso modo worden beschouwd als een voortzetting van het Oudgermaanse; het eindrijm (dat zich ontwikkelde van assonerend naar volrijm) nam echter de afgrenzende functie van de alliteratie over.
In de renaissance raakte bij ons het heffingsvers in onbruik, ten voordele van het Romaanse syllabisch vers of lettergreepvers, waarvan het aantal lettergrepen, dus de verslengte, vastlag. Deze wijziging weerspiegelt duidelijk de sterke invloed die de Italiaanse en Franse poëzie op onze dichters uitoefende. Dit structuurprincipe, zonder moeilijkheden hanteerbaar in een nagenoeg accentloze taal als het Frans, bleek echter minder toepasselijk te zijn op het Nederlands met zijn dynamisch accent. Daarom ging men al heel vlug over tot een alternerend vers, een soort van metrisch vers, waarin echter geen lange en korte, maar wel sterk en zwak beklemtoonde lettergrepen elkaar min of meer regelmatig afwisselden. Het grootste nadeel van dit verstype bestond erin dat de natuurlijke versmelodie al te gemakkelijk ontaardde in een dreun. Het rijm, waarvan de structurerende kracht reeds in de late middeleeuwen was versterkt door de vaak ingewikkelde techniek van het rijmschema, bleef ondertussen zorgen voor een precieze begrenzing.
De steeds toenemend normatieve wijze waarop dergelijke technieken sindsdien werden aangewend, moest uiteindelijk wel leiden tot reacties. Een eerste verzet kwam bij ons van de Tachtigers , maar het was vooral in de modernistische stromingen sinds het einde van de negentiende eeuw dat het vers gaandeweg van zijn keurslijf werd bevrijd. De expressionisten brachten de eigenlijke kentering: ze grepen met het gebruik van het vrije vers (sien vrij vers) , reeds door de Franse symbolisten veelvuldig aangewend, terug naar de oorspronkelijke bedoeling: de schepping van een zuiver ritmische eenheid. Waar die ritmiek het aanvankelijk (nl. in het humanitaire expressionisme) nog moest hebben van de emotionele bewogenheid, werd ze later (bv. bij Van Ostaijen) organischer. Na een heropflakkering van het traditionalisme wierpen de Vijftigers alle technische conventies, soms op een gewild revolutionaire manier, overboord: zelfs de woordgrens valt bij hen niet altijd samen met de versgrens. Wat het modernisme in elk geval heeft bewerkt, is dat geen enkel hedendaags dichter zich nog langer in zijn expressie beknot moet voelen door een arsenaal van verstechnische voorschriften. Dit sluit niet uit dat een waarachtig dichterschap gepaard kan gaan met een virtuoze verstechniek.
Literatuur: G. Kazemier, In de voorhof der poëzie, 1965. G.N. Leech, A Linguistic Guide to English Poetry, 1969. P. Guiraud, La versification, 1970.J.M. Lotman, Die Struktur literarischer Texte, 1972. M.L. Gasparov, A History of European Versification, 1996. H.H. Polzer & A. van der Putte, Versvormen. Leesbaar handboek, 2000.