Wajang

(Javaans schaduw). In enge betekenis verwijst de term naar het Javaanse marionettentheater. Naar gelang van de poppen spreekt men van wajang kulit of wajang golek. Bij wajang poerwa, de oudste vorm (poerwa = oud), gebruikt men platte lederen poppen, vandaar ook wajang kulit (kulit = leder). De speler, die alle poppen hanteert, laat hun schaduwen bewegen op een verlicht doek (schimmenspel). Bij wajang golek gebruikt men aangeklede houten marionetten die op stangen bewegen. Het wajangpoppentheater wordt begeleid door een orkestje, de gamelan.

In ruime zin staat wajang ook voor diverse vormen van theater waarbij menselijke acteurs optreden. Hier onderscheidt men het maskerspel (wajang topeng) van het danstheater (wajang orang). Heel bekend is het Râmâyana Ballet dat op de tempelvlakte van Prambanan tijdens het droog seizoen bij volle maan het verhaal van Rama en Sita danst gedurende vier opeenvolgende nachten.

De diverse vormen van wajang kunnen bogen op een oude traditie. Sommige gaan terug tot de elfde eeuw. Ze ontlenen hun materiaal aan epische verhalencycli uit de hindoecultuur: de Mahâbhârata en de Râmâyana, waarin Rama, een incarnatie van de god Visjnoe, en zijn geliefde Sita de strijd aanbinden met de demonen.

Literatuur: P. Buurman, Wajang golek: de fascinerende wereld van het klassieke West-Javaanse poppenspel, 1980. J.M. Knaud, Tussen schemering en dageraad: achtergronden van de wajang poerwa, 1981.