Woordspel, woordspeling

Verzamelnaam voor een hele reeks (retorische -)  figuren  (sien , die alle op één of andere manier gebaseerd zijn op het samenbrengen van twee (of meer) woorden (of woordgroepen) die overeenkomst van vorm, maar verschil in betekenis vertonen. Door de bijzondere formele verbinding tussen de verschillende woorden krijgt het betekenisverschil een speciaal reliëf. Zowel in de oudere retorische handboeken als in het moderne kritische gebruik blijkt de terminologie ter aanduiding van de verschillende types en verschijningsvormen van woordspel allesbehalve eenduidig. Vergelijkbare termen als calembour (Fr.), pun (Eng.) en Wortspiel (Dts.) lijden aan dezelfde betekenisonvastheid. Bij de verdere indeling van woordspel worden verschillende criteria gebruikt, niet zelden in combinatie:

a. De precieze aard van het betekenisverschil tussen de componenten die in het woordspel worden geconfronteerd. Als de woordspeling de polysemie  van een woord exploiteert (bv. Unox: een crème van een soep), of de letterlijke en figuurlijke betekenis van een idioom contrasteert (bv. Derde Adem = zelfhulpgroep van oudere astmapatiënten), is het semantische verband tussen de componenten nog duidelijk. Zulke woordspelingen, die ‘logische’, reeds in de taalstructuur aanwezige betekenisrelaties exploreren, worden in het algemeen als zinvoller beschouwd dan de zgn. klankspelingen, die betekenissen samengooien op grond van louter fonetische overeenkomst en daarom vaak om hun arbitrair en burlesk karakter veroordeeld worden (bv. Piet Apegras = Pythagoras). Behoren beide woordspelcomponenten tot verschillende taalsystemen, dan spreekt men soms van bilinguaal woordspel; dit type speelt een belangrijke rol in macaronische poëzie (sien macaronisch gedicht).

b. De precieze aard van de vormovereenkomst tussen de componenten die in het woordspel worden samengebracht. Deze kan namelijk beschreven worden in termen van homografie (sien homograaf, homogram) resp. homofonie (sien homofoon) (waarbij spelling resp. klank het voornaamste principe van associatie is), homonymie waarbij het spelling én klank zijn die het betekenisverschil beklemtonen), of paronymie. In dit laatste geval is de (onvolledige) vormovereenkomst binnen het woordspel meestal gebaseerd op klank (bv. paronomasia ), hoewel men ook het vooral op spelling gebaseerde anagram (bv. Madame Curie: radium came) kan zien als een vorm van woordspel met paroniemen.

c. De wijze waarop de componenten in de tekst worden geordend. Hier dringt zich het onderscheid op tussen horizontaal (of successief) en verticaal (of simultaan) woordspel. In het eerste geval zijn de met elkaar geconfronteerde woorden of woordgroepen allebei ‘woordelijk’ aanwezig in de tekst, m.a.w. na elkaar geschikt en verbonden door een syntagmatische relatie. Bij verticaal woordspel is slechts één van beide componenten woordelijk aanwezig in de tekst, en wordt de tweede simultaan door associatie opgeroepen. De context speelt doorgaans een belangrijke rol bij het realiseren van de tweede, ‘verborgen’ betekenis. De ambiguïteit  van een polyseem woord is een voorbeeld van verticaal woordspel; dat zijn ook paragram en porte-manteauwoord, maar hier is de vormovereenkomst tussen de over elkaar geschoven componenten onvolledig. Antanaclasis  en paronomasia, die onderling onderscheiden worden op grond van het vorige criterium (cf. b), zijn dan weer hoofdvormen van horizontaal woordspel. Polyptoton en traductio illustreren dat horizontaal woordspel aansluit op de zgn. figuren van herhaling (zie schema van retorische figuren in het zoekapparaat achteraan). Bij antanaclasis (betekenis 1) en asteismus (betekenis 2) is het woordspel ingebed in een dialogische uitwisseling, waarvan het de dynamiek bepaalt. De rebus is een paradoxaal geval van ‘woordloos’ woordspel.

Woordspel kan, behalve humor en verrassing, heel wat tekstuele functies vervullen: verbinden van verschillende betekenislagen (bv. in titels), aandacht vestigen op de poëtische functie van het taalgebruik, overtuigen van de toehoorder (bv. in publiciteit), dramatische ironie, enz. Men vindt het dan ook in verschillende genres en in de meest uiteenlopende culturen en periodes. Het is een centraal kenmerk van genres als het epigram en light verse. In sommige culturen echter, bv. tijdens een classicistische periode, wordt het geweerd uit de ‘officiële’ literatuur en verbannen naar de niet-gecanoniseerde genres. Dat heeft o.m. te maken met het subversieve karakter van woordspel. De coherentie en betekenis van de woordspelige tekst hangen immers af van min of meer toevallige eigenschappen van de taal (bv. klankovereenkomsten) en ontsnappen daardoor aan de greep van het subject en van de officiële ideologie, die aan hun waarheden graag een universeel karakter toeschrijven. In de mate dat een sociale orde berust op talige orde, d.i. in de mate waarin autoriteit gebaseerd is op de stabiliteit van de taal waarin ze zich verwoordt en verantwoordt, gelden de betekenisverglijdingen en dubbelzinnigheden van het woordspel als manifestaties van een anarchistische houding. In literaire en literairkritische bewegingen als modernisme, postmodernisme en deconstructie,  werd het woordspel, als levend bewijs van de macht van de taal en van de relativiteit van elke zgn. ultieme waarheid, verheven tot een essentieel tekstprincipe.

Literatuur: J.S. Childs e.a., ‘A Bibliography of the Pun’ in Style, 1980, pp. 127-137.  P. Claes, ‘Claus’ Calembours’ in Claus-reading, 1984, pp. 49-63.W. Redfern, Puns, 1984.  J. Culler (red.), On Puns. The foundation of letters, 1988.  H. Flipse, Dichter dop draak: poëzie als woordspel, 1992. D. Delabastita, There’s a Double Tongue. An investigation into the translation of Shakespeare’s wordplay, 1993.  Id.(red.), Traductio. Essays on punning and translation, 1997.