Aanduiding voor theatervormen uit de jaren 50 van de twintigste eeuw met sterk internationale inslag. Hoewel de feitelijke afhankelijkheid van het (Franse) Existentialisme vaak wordt geloochend, bestaat er wel degelijk een geestelijke verwantschap. Dit blijkt uit een aantal parallel lopende thema’s, zoals de absurde positie van de mens in zijn vergeefse zoektocht naar orde, logica en coherentie in een wereld die deze categorieën niet bezit en ze zelfs ontkent; verder de onmogelijkheid te communiceren, de eenzaamheid, de angst en de vlucht in een illusoire werkelijkheid. Deze inhoudelijke desoriëntatie manifesteert zich ook in een vormelijke. Een constant gegeven is de negatie: afbraak van de plot, van de karakters, van de communicatie, van het tijdsverloop. De ruimte fungeert als directe metafoor van de desolaatheid van de uitgebeelde situatie. De voordien strakke, conventionele toneelvormen worden opengebroken tot niet-lineaire, alogische ‘taalopstapelingen’. Geliefde procedés zijn: de tragische Farce, de ‘sick joke’ (zwarte humor), de paradox en de ironie. Andere benamingen voor absurd theater zijn: antitheater*, théâtre du dérisoire, théâtre de l’absence, farces métaphysiques.
Representatieve auteurs: Beckett, Adamov, Ionesco, Genet, Vian en Albee. Voorbeelden uit het Nederlandse taalgebied zijn Verticaal (1955) van Tone Brulin en De kaalkop luistert (1963) van Lodewijk de Boer. In meer algemene zin heeft het absurdisme, als antirationele attitude en/of poëtica, ook heel wat moderne dichters en romanciers beïnvloed.
Literatuur: M. Esslin, Theatre of the Absurd, 1961. A.P. Hinchliffe, The Absurd, 1969 (The Critical Idiom). H. van Schaik, ‘Wat is er nu zo gek aan het Absurde?’ in Tijdschrift voor Theaterwetenschap, 1983, pp. 52-65. U. Drechsler, Die ‘absurde Farce’ bei Beckett, Pinter und Ionesco. Vor- und Überleben einer Gattung, 1988. E. Jacquart, Le théâtre de la dérision: Beckett, Ionesco, Adamov, 1998.