Archetype

(Gr. oorspronkelijk, eerst gevormd < archè = begin, oorsprong; typos = indruk, vorm). 1. In het domein van de tekstkritiek de oudste of eerste versie van een oude tekst (archetypus) bewaard of reconstrueerbaar, waarvan alle bewaarde handschriften of kopieën afstammen.

2. Term uit de dieptepsychologie. Oerbeeld dat wortelt in het collectief onbewuste (C.G. Jung). Archetypes zijn universeel, d.w.z. ze komen voor in tal van culturen die in tijd en ruimte van elkaar verwijderd zijn en genetisch niet met elkaar verwant. Ze duiken op in een groot aantal creatieve uitingen zoals mythen, sprookjes en andere literaire werken, maar ook in dromen, in geritualiseerde patronen van sociaal gedrag, in schilderijen, enz. Ze zijn het psychische residu van een aantal ervaringen die de mensheid in de loop der tijden heeft opgedaan met zichzelf en het leven. Deze problematiek was al eerder onder de aandacht gebracht door antropologen als J.G. Frazer (The Golden Bough, 1890-1915) en later door Claude Lévi-Strauss. Met betrekking tot de literatuurstudie bieden archetypes de onderzoeker een schema van grote, structurele patronen: de overmoedige rebel-hemelbestormer Prometheus, de ‘femme fatale’, de boze moeder/stiefmoeder/heks, de zoektocht naar de vader, de ondergrondse tocht naar de Hades, de zuiverende werking van het water of de vernietigende kracht van het vuur, enz.

Literatuur: M. Bodkin, Archetypal Patterns in Poetry, 1934. N. Frye, Anatomy of Criticism, 1957.M. MacLuhan, From Cliché to Archetype: a stimulating and revealing view of art, literature, history, life, 1971. M. Bakker, ‘Magic realism and the Archetype in Hubert Lampo’s Work’ in Canadian Journal of Netherlandic Studies, 1991, 2, pp. 17-21.