Dichtkunst zoals die in de, vooral Zuidelijke, Nederlanden beoefend werd door de rederijkers tussen 1450 en 1570. In formeel opzicht wordt deze kunst gekenmerkt door een virtuoze rijmbehandeling, ingewikkelde constructies en een overdadig gebruik van bastaardwoorden. Inhoudelijk bestond een levendige belangstelling voor ethische en religieuze thema’s. De rederijkerskunst heeft vaak een didactische inslag, ook in lyrische of epische werkstukken. In 1555 publiceerde M. de Castelein zijn Const van Rhetoriken, een soort ars poetica (zie poëtiek) van de rederijkerij, die toen overigens aan het wegebben was.
De rederijkerskunst werd meestal beoefend in een rederijkerskamer of gildeken, een vereniging van burgers die zich wijdden aan voordracht, poëzie en toneelkunst. De benaming duidt op hun organisatie: de gildekens of rederijkerskamers waren georganiseerd zoals de gilden. Zij ontstonden op het einde van de veertiende eeuw en bleven populair tot in de eerste helft van de zeventiende eeuw. In het Zuiden zijn de amateurtoneelgezelschappen er de onrechtstreekse voortzetting van. Vele kamers bleven bestaan tot ver in de achttiende, sommige tot in de negentiende eeuw. De laatrederijkerij werkte door in de vorm van dichtgenootschappe als ‘De Kunsthongerigen’ en ‘De Rijmdorstigen’, die bij de wisseling van de achttiende naar de negentiende eeuw de herwaardering van de eigen taal en de Vlaamse Beweging hielpen voorbereiden. In de zestiende eeuw hadden iedere stad en vele dorpen hun rederijkerskamer. Het was hun taak de openbare feestelijkheden op te luisteren. Tussen de diverse kamers werden regelmatig wedstrijden georganiseerd (zie landjuweel, haagspelen). Beroemde kamers waren o.a. De Violieren (Antwerpen) en Het Wit Lavendel (Amsterdam). De rederijkers hadden een voorliefde voor het refrein en voor de ‘rhetorike extraordinaire’: technische kunststukjes waarin ze hun zucht naar versiering botvierden, zoals het kreeftdicht, het aldicht en het schaakbord. Van hun toneelproductie (zie ook moraliteit, spel van sinne) zijn vooral Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen bekend. Belangrijke rederijkers waren o.a. Anna Bijns, Anthonis de Roovere en Matthijs de Castelein.
Literatuur: J.J. Mak, De rederijkers, 1944. G. Degroote, Oude klanken. Nieuwe accenten. De kunst van de rederijkers, 1969. P. Zumthor, Le masque et la lumière. La poétique des grands rhétoriqueurs, 1978. D. Coigneau, ‘Rederijkersliteratuur’ in M. Spies (red.), Historische letterkunde, 1984, pp. 35-57. B. Ramakers (red.), Conformisten en rebellen. Rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650), 2003. A.C. van Dixhoorn, Lustige Geesten: rederijkers en hun kamers in het publieke leven van de Noordelijke Nederlanden in de 15de, 16de en 17de eeuw, 2004.