Natureingang

(Dts. Eingang = ingang, begin, inleiding). Kort natuurbeeld waarmee sommige lyrische gedichten, in het bijzonder liefdesgedichten, inzetten en waarin de atmosfeer wordt opgeroepen die in het hele gedicht aanwezig zal zijn. Het bestaat gewoonlijk uit de beschrijving van een seizoen met het daaraan aangepaste uitzicht van bloemen en bomen, gedrag van vogels e.d. Soms wordt een dergelijk tafereeltje ook aangewend als contrastelement. Essentieel blijft echter dat de Natureingang in dienst staat van de innerlijke beleving. Dergelijke natuurtafereeltjes behoorden tot de topoi (sien Topos, topiek)van de minnesang.

Bv.      In den tijden van den jare,

            Dat die dage werden lank,

            Ende dat weder weder klare,

            Zo ernouwen openbare

            Merelare heren zank,

            Die ons brengen lieve mare.    (Henric van Veldeken, Minnelied XX)

Literatuur: B. von Wulffen, Der Natureingang im Minnesang und im frühen Volkslied, 1963. H. Schotman, ‘Die Natureingang in den Liedern Hadewijchs’ in Beiträge zur Geschichte deutscher Sprache und Literatur, 1971, pp. 213-227. A. Kooyman, ‘Cliché en vondst. Zes vormen van Natureingang in de middeleeuwse minnelyriek’ in Vooys, 1984, pp. 5-12.