Nederlandse zeventiende-eeuwse benaming voor puntige, beknopte gezegden die een zedelijke waarheid uitdrukken en iemand een ‘steek’ of ‘neep’ kunnen geven. Bij uitbreiding een satirisch-hekelend versje (neepdicht) waarin op scherpe en geestige wijze met de menselijke dwaasheid de draak wordt gestoken. Het neepdicht is verwant met de gril.
Bv. Urssel is reyn opghesneukelt
Om wat schoontjes voor te doen,
Lanck ghekapt, en cleyn van schoen;
Maer heur aensicht is ghekreukelt,
En ghesproet, geputt, ghepeukelt:
Daerom heytse dit bedocht
Schoon geveyldt is half verkocht. (Adriaen van de Venne, Tafereel van Sinne-Mal, 1623)