Neologisme

(Gr. neos logos = nieuw woord). In algemene zin: elke lexicale nieuwigheid in een taal. Het begrip omvat dan zowel recente ontleningen en betekenisverschuivingen als nieuwvormingen. Meestal reserveert men de term voor die laatste categorie, de nieuwvormingen. Daarmee wordt bedoeld de creatie en het gebruik van een woord (of uitdrukking) dat nieuw gevormd is op basis van bestaande, eigen taalelementen. Veel neologismen ontstaan om praktische redenen (benoemen van een nieuw gegeven) en verliezen spoedig hun nieuwigheidswaarde. In de literatuur worden neologismen vaak gebruikt om esthetische of expressieve redenen. Zo hebben de sterk impressionistisch gerichte Tachtigers heel wat neologismen gecreëerd om hun indrukken zo genuanceerd mogelijk weer te geven, o.a. op het gebied van kleurschakeringen, zoals in de volgende verzen van H. Gorter:

De lente komt van ver, ik hoor hem komen

en de bomen horen, de hoge trilbomen,

en de hoge luchten, de hemelluchten,

de tintelluchten, de blauwenwitluchten,

trilluchten.       (uit De school der poëzie, 1897)

Zie ook Anagram, paragram, porte-manteauwoord.