Neventekst

Het geheel van de verbale tekstsegmenten van een dramatekst die, in tegenstelling tot de zgn. hoofdtekst (gesproken tekst, dialoog), bij een opvoering normaal niet worden uitgesproken: titel van het stuk, voorwoord, opdracht, argument, opsomming van de personages, toewijzing van replieken aan acteurs, verdeling in bedrijven en scènes, en vooral regieaanwijzingen (verg. paratekst*). De neventekst, die typografisch duidelijk is onderscheiden van de hoofdtekst (hoofdletters, cursivering, haakjes, bladspiegel), geeft direct of indirect indicaties over de manier waarop de toneelmakers (dramaturgen, regisseurs, acteurs, decorbouwers, belichters, kostuumontwerpers, rekwisiteurs, grimeurs) het stuk moeten brengen. Voor de lezer van een stuk is de neventekst vaak een belangrijke hulp bij het concretiseren van de tekst (zie LEESDRAMA), zodat auteurs hem soms extra uitvoerig maken (bv. de indicaties van Tsjechov, Shaw en Pirandello). Het gebeurt dat de neventekst zelf een bijzondere literaire of dramatische betekenis en dus een zekere autonomie als tekst krijgt, zoals de inleidende, bewust repetitieve en absurdistische toneelaanwijzing aan het begin van Ionesco’s La Cantatrice Chauve (1950); als men verkiest een dergelijke neventekst als tekst te incorporeren in de opvoering, wordt hij tot een soort episch commentaar.

Literatuur: B. Asmuth, ‘Nebentext’ in Einführung in die Dramenanalyse, 1980, pp. 51-61.