(Fr. nieuwe kritiek). Benaming voor een erg heterogene groep Franse literaire critici uit de jaren 60 die de traditionele universitaire kritiek en haar canons verwerpen. Zoals het New Criticism, de Russische formalisten (sien RUSSIESE FORMALISME) en de Duitse Werkinterpretation (sien werkinterpretation) , bepleiten zij de autonomie van de literaire tekst, die zij vooral onderzoeken naar de wijze waarop hij als linguïstisch object werkzaam is (Barthes, Doubrovsky, Genette). Daarbij stellen ze zich structuralistisch op. De subjectiviteit van de onderzoeker (methodegebondenheid) wordt ten volle geaccepteerd; men gelooft niet in de mogelijkheid van een ‘volledige’ interpretatie of van de ene ‘ware’ betekenis (multidimensionaliteit van de literaire tekst). Zeer waardevol is daarnaast ook het onderzoek dat sommige tot de Nouvelle Critique gerekende critici verricht hebben naar het scheppingsproces en hun bijdrage tot de thematische analyse. Een van hun werkmethodes bv. bestaat uit de superpositie van een aantal werken van een auteur en het inventariseren en rangschikken van steeds terugkerende motieven en thema’s. Belangrijk voor dit door Ch. Mauron en J.P. Sartre geïnitieerde domein zijn o.a. G. Poulet, J. Starobinski en J.P. Richard. Zie ook (école de) Genève (sien Genève (école de), Geneva School), psychokritiek.
Literatuur: R. Barthes, Critique et vérité, 1966. S. Doubrovsky, Pourquoi la nouvelle critique?, 1966. L. Lesage, The French New Criticism, 1967.