(Gr. para-ballein = werpen, plaatsen naast; vergelijken). Bijzondere vorm van gelijkenis, nl. een verhaal dat bedoeld is om de toehoorder (lezer) tot een morele houding te overreden. In tegenstelling tot de fabel, die een bekende waarheid wil illustreren, wil de parabel een nieuw inzicht brengen, dat vaak in verband staat met en gevolgen heeft voor de existentiële en eschatologische situatie van de mens. Het ongewone van een parabel ligt dan ook niet zozeer in het feitenverloop binnen die parabel, maar in de tegenstelling tussen het verloop van de feiten en de werkelijkheid daarbuiten. Hoewel vele parabels allegorisch geduid (kunnen) worden, verschillen ze fundamenteel van de allegorie door hun zgn. één-punt-overeenkomst: de globale overeenkomst tussen de parabelsituatie en die van de toehoorder, zonder dat élk personage of élk feit verwijst naar een bestaand personage of feit in de werkelijkheid. De werking van een parabel kan maar geslaagd heten als de toehoorder (lezer) niet enkel tot een nieuw inzicht komt, maar er ook naar handelt. Dit didactische genre is vooral uit het Nieuwe Testament bekend (bv. parabel van de Verloren Zoon, parabel van de Barmhartige Samaritaan), maar ook vele werken van hedendaagse schrijvers vertonen kenmerken van de parabel (bv. Kafka, Brecht, Beckett, Ionesco).
Literatuur: Th. Elm, Die moderne Parabel, 1982. A. Strubel, ‘Exemple, fable, parabole: Le récit bref figuré au moyen âge’ in Le Moyen Age, 1988, pp. 341-361. Ph. Vermoortel, De parabel bij Multatuli: hoe moet ik u aanspreken om verstaan te worden, 1994.