(Lat. nieuwe dichters). Literaire school te Rome (ca. 75-50 v.C.), bestaande uit dichters als Licinius Calvus, Helvius Cinna en Valerius Catullus. Zij verwierpen zowel de vorm als de geest van de vroegere Latijnse poëzie (bv. Ennius), en bedreven de dichtkunst als een ars (technische deskundigheid), naar het voorbeeld van de Alexandrijnen. Hun ideaal van de poeta doctus (zie poeta vates) probeerden ze bij voorkeur uit in kleinere dichtvormen (epyllion, elegie, epigram).