Poète maudit

(Fr. verdoemde dichter). Benaming ontstaan naar aanleiding van een artikelenreeks ‘Les Poètes Maudits’ (1884-88) van Verlaine in het tijdschrift Lutèce. Hij stelde hierin enkele toen minder bekende dichters voor, o.a. Rimbaud en Mallarmé. Nu heeft het begrip een ruimere betekenis gekregen. Het wijst op dichters die om maatschappelijke of psychologische redenen of door fysieke aftakeling in de marginaliteit verzeild raakten. De principiële afwijzing van de burgerlijke maatschappij wordt gekoppeld aan het cultiveren van de uitzonderingspositie, i.c. de rol van verschoppeling. Ook de zelfdestructie door drank, drugs of venerische ziekten is een vast onderdeel van het gedoemde-dichtersyndroom. Bekende voorbeelden zijn in de Franse literatuur: Villon, Rimbaud en Verlaine zelf; in de Engelse literatuur Oscar Wilde en Dylan Thomas; in de Nederlandse Willem Kloos en Jan Jacob Slauerhoff.

Literatuur: P. Rodenko (inleiding en samenstelling), Gedoemde dichters, 1957. Kreuzer, Die Boheme. Analyse und Dokumentation der intellektuellen Subkultur vom 19. Jahrhundert bis zur Gegenwart, 1968. E. Krijger, Slauerhoff in zelfbeelden, 2003.