Algemene term ter aanduiding van de kritische bestudering van de gevolgen van de westerse kolonisatie op de derde wereld, zoals deze blijken uit allerhande literaire teksten, maar ook uit andere vormen van discours (atlassen, reisverslagen, overheidsrapporten, schoolboeken, juridisch-politieke verdragen, enz.). De nadruk ligt op de manier waarop westerlingen plegen om te gaan met de spanningen en ambiguïteiten tussen het ‘vreemde’ en het ‘eigene’, waarbij gepoogd wordt om dat vreemde begrijpelijk en beheersbaar te maken door strategieën van afbakening (cartografie), naamgeving en categorisering en door het toepassen van bepaalde stereotypen (bv. het ‘exotische’, vaak ‘primitieve’). Zoals kan blijken uit een analyse van bv. personages, ruimte en taalgebruik wordt koloniale literatuur aldus gekenmerkt door een reducerende weergave van de werkelijkheid (selectie, marginalisering, ontkenning) en door een actieve toe-eigening via specifiek ‘westerse’ homogeniserende waardeschalen. De niet-westerse wereld wordt gezien vanuit de koloniale, superieure blik (colonial gaze) van de typisch mannelijke en rationele protagonist-kolonisator die in een soort queestestructuur de ‘ander’ ontdekt en classificeert als irrationeel, onbeheerst en dom, maar tevens gefascineerd wordt door zijn ‘onleesbaarheid’ waarvan zowel mysterie als dreiging uitgaan.
Tegenover een dergelijke ideologie zou men postkolonialiteit dan kunnen omschrijven als de conditie waarin gekoloniseerde volkeren zich vrijmaken van westerse stereotypen en waardeschalen, en hun plaats zoeken en opeisen als historische subjecten met een authentieke eigen culturele traditie. Binnen dat kader presenteert de postkoloniale literatuurstudie kritische lecturen van koloniale teksten en attitudes (bv. E. Said), en vraagt ze ook aandacht voor de nieuwere postkoloniale literaturen die eveneens het koloniale model in vraag stellen en willen overstijgen.
Het voorzetsel ‘post’ is bij dit alles niet eenduidig temporeel te interpreteren, alsof na de politieke dekolonisatie het kolonialiserend discours zou zijn verdwenen. Zoals Boehmer het vanuit een Britse invalshoek stelt: “Rather than simply being the writing which ‘came after’ empire, postcolonial literature is that which critically scrutinises the colonial relationship”. Ook in de ruimte zijn de postkoloniale literatuur en de studie ervan niet zo gemakkelijk te definiëren. Door de migratiestromen, vooral na WO II, kwamen heel wat niet-westerlingen uit de vroegere kolonies terecht in de westerse metropolen, wat leidde tot multiculturele samenlevingen bij ons en aldus tot een soort veralgemening van de postkoloniale problematiek. Bij uitbreiding worden trouwens ook traditionele minderheidsculturen binnen de westerse wereld wel eens bestudeerd met modellen uit de postkoloniale literatuurstudie (bv. de Ierse literatuur t.o. de Angelsaksische dominantie).
Een kritische noot die wel eens gehoord wordt t.a.v. de postkoloniale literatuurstudie is dat het begrip ‘postkoloniaal’ de ‘andere’ culturen uit de derde wereld beschrijft in hun respectieve relaties met het Westen eerder dan in hun eigenheid en hun relaties onderling. Daardoor zou ze ondanks alle goede bedoelingen gewoon de westerse geschiedenis van eurocentrisme voortzetten en niet het aangewezen kader zijn om de cultuur en stem van die volken hun eigen plaats te geven. Om aan deze kritiek tegemoet te komen, is het nodig om de westerse visie te relativeren en zowel de koloniale als inheemse discoursen in hun verscheidenheid (o.m. diaspora, orale literatuur) en hun onderlinge interferenties diepgaand te onderzoeken; hierbij kan de polysysteemtheorie* als theoretisch denkkader nuttige diensten bewijzen. Het besef dringt door dat getracht zou moeten worden de postkoloniale culturen te beschrijven vanuit hun eigen wetmatigheden (Jacques Corzani sprak in dit verband van recentrage).
Veel postkoloniale critici ontlenen hun inspiratie aan marxistische, psychoanalytische, deconstructionistische en/of feministische denkkaders. Marxistische invloeden uiten zich in de aandacht voor de instituties waardoor postkoloniale teksten beïnvloed worden en voor de relaties tussen ‘hoge’ en ‘lage’ literaturen (invloed van Gramsci en Althusser). De bijdrage van de postfreudiaanse psychoanalyse (o.m. bij Fr. Fanon en H. Bhabha) is vooral interessant op het vlak van de psychische conditionering van macht en weerstand (bv. man-vrouwverhouding) en de opbouw, o.m. via de eigen of vreemde taal, van identiteit (invloed van Lacan). Het derrideaans deconstructionisme heeft, met zijn aandacht voor aporieën en contradicties in zgn. eenduidige teksten, de analyse van (post)koloniale discoursen sterk bevorderd (o.m. bij G. Spivak). Feministisch geïnspireerde critici werken vanuit de analogie tussen marginalisering op basis van enerzijds geslacht en anderzijds ras of cultuur.
De studie van de literaturen van de Nederlandse en Belgische koloniën heeft pas recent een grotere vlucht genomen. De Indische literatuur (van Nederlandstalige auteurs uit Indonesië) heeft zich dankzij vooraanstaande schrijvers als Multatuli, Couperus, Dermoût en later in de 20ste eeuw Haasse, Brouwers, Van Dis en anderen, altijd in een behoorlijke aandacht mogen verheugen. Maar eerst de Oost-Indische spiegel (1972) van Rob Nieuwenhuys liet zien hoe breed de literaire productie ook in vroegere eeuwen geweest is, en bloemlezingen als Oost-Indische inkt (red. A. Birney, 1998) en Het is geen kolonie, het is een wereld (red. D. de Wever e.a., 2003) brachten nog de nodige nuanceringen en aanvullingen, ook vanuit genderperspectief. De Oost-Indische literatuur kreeg met het tijdschrift Indische Letterenbelangrijke studieuze impulsen, maar wacht nog op een gedegen geschiedschrijving. Die kwam er wel voor de West. W. Rutgers beschreef de literatuurgeschiedenis van de Nederlandse Antillen en Aruba in Beneden en boven de wind (1996), en M. van Kempen beschreef de literatuur van Suriname uitputtend in Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003). Beide studies geven een belangrijke plaats aan de orale literatuur, gaan principieel uit van de meertaligheid van de gebieden, en besteden veel aandacht aan de groei van de literatuur vanuit een koloniale constellatie naar een authentiek eigen vorm van letterkunst, waarin ook de migrantenliteratuur van overzee een bijzondere positie inneemt. De literatuur van de West werd ook uitvoerig gedocumenteerd met omvangrijke bloemlezingen: Spiegel van de Surinaamse poëzie (red. M. van Kempen, 1995), Mama Sranan: 200 jaar Surinaamse verhaalkunst(red. M. van Kempen, 1999), Tropentaal: 200 jaar Antilliaanse verhaalkunst (red. W. Rutgers, 2001) en De kleur van mijn eiland (red. A. Broek e.a., 2006). De niet zeer omvangrijke, maar wel eigen karakteristieken bezittende Vlaamse literatuur over de Congo werd o.m. door Luc Renders in kaart gebracht.
Literatuur: E. Said, Orientalism, 1978; Culture and Imperialism, 1993. Jacques Corzani, ‘Problèmes méthodologiques d’une `histoire littéraire’ des Caraïbes’ in Komparatistische Hefte, nr. 11, 1985, pp. 49-67. B. Ashcroft e.a. (red.), The Empire Writes Back: theory and practice in post-colonial literatures, 2002 (1989). H. Bhabha, The Location of Culture, 2004 (1994). E. Boehmer, Colonial and Postcolonial Literatures, 1995. E.M. Beekman, Troubled Pleasures. Dutch colonial literature from the East Indies, 1600-1950, 1996. J.-M. Moura, Littératures francophones et théorie postcoloniale, 1999. B. Ashcroft e.a., Post-Colonial Studies. The key concepts, 2000 en The Post-Colonial Studies Reader, 20052. Th. D’haen (red.), Europa buitengaats: koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen, 2 vols., 2002. N. Harrison, Postcolonial Criticism: history, theory and the work of fiction, 2003. N. Gibson, Fanon. The Postcolonial Imagination, 2003. N. Lazarus (red.), The Cambridge Companion to Postcolonial Literary Studies, 2004. M. van Kempen e.a. (red.), Wandelaar onder de palmen: opstellen over koloniale en postkoloniale literatuur, 2004. C. Tiffin & A. Lawson, De-scribing Empire: postcolonialism and textuality, 2004. A. Loomba, Colonialism/Postcolonialism, 20052 (The New Critical Idiom).