Postmodernisme

Overkoepelende periodeaanduiding en omvattende benaming voor cultuurproducten (literatuur, schilderkunst en architectuur; ook muziek, dans, urbanisatie, enz.) die vanuit een bepaalde Weltanschauung voortgebracht worden. De ‘condition postmoderne’ (Lyotard) wordt gekenmerkt door een diep wantrouwen t.a.v. de grote ordenende ‘verhalen’ als religie, politiek, wetenschap, kunst, en door een radicale ontologische en epistemologische twijfel (Baudrillard, Deleuze). Tegen deze zichzelf legitimerende systemen, die gebaseerd zijn op het principe van de eenduidige betekenis, stelt men zich anarchistisch op, wat zich manifesteert in een pluralisme van gezichtspunten en een parataxis van fragmenten. De taal als instrument van ordening en weergave van de werkelijkheid wordt sterk gewantrouwd. De werkelijkheid is onbereikbaar en onbespreekbaar omdat zich tussen subject en object de orde van de taal bevindt die enkel naar zichzelf verwijst. De fundamenteel sceptische benadering van discours en betekenis die zo kenmerkend is voor het poststructuralisme en deconstructivisme, kan men in deze postmoderne sfeer situeren. Postmodernisme is dan op te vatten als een ‘epistèmè’, een ideologisch en cultureel paradigma, dat vanaf het begin van de jaren 60 duidelijk aanwezig is. Het opkomen van de verschillende ‘countercultures’ en contestatiebewegingen beschouwt men als sociale manifestaties van het postmoderne ongeloof in vaststaande codes (sien Code).

Wat de literatuur betreft wordt postmodernisme doorgaans gedefinieerd in relatie tot het Modernisme. Chronologisch komt het inderdaad na het modernisme. Men is het er echter niet over eens of het hier om een breuk met, dan wel om een voortzetting van het modernisme gaat. Dat men het begin ervan situeert rond 1960, houdt in dat het postmodernisme niet onmiddellijk volgt op het modernisme, maar op stromingen als Existentialisme, absurdisme (sien ABSURDE) en laatmodernisme. Men kan stellen dat het literaire postmodernisme, welke inhoud er ook door de critici aan gegeven wordt, vertegenwoordigd wordt door een reeks romanschrijvers uit de Verenigde Staten zoals J. Barth, D. Barthelme, T. Pynchon, R. Coover, enz., bepaalde Latijns-Amerikaanse auteurs als G.G. Márquez, J. Cortázar, C. Fuentes, en Europese schrijvers als M. Butor, A. Robbe-Grillet (zie Nouveau roman), I. Calvino en U. Eco.

Bij wijze van globale karakterisering kan men de volgende gegevens als kenmerkend beschouwen voor de postmodernistische literaire praktijk: fragmentarisme, spel, autoreflexiviteit (sien Autoreferentieel, autoreflexief) en metafictie, antimetrisme, citatenkunst, deconstructie,ironie, pastich. Tegen de achtergrond van een versplinterd wereldbeeld en een chaotische levenservaring zal de postmoderne auteur geen tekst afleveren die coherent en hiërarchisch gestructureerd is. Zonder noodzakelijk of dwingend verband van literair-technische aard brengt hij fragmenten bijeen, verschillende gezichtspunten die niet door één regulerend principe, zoals een alwetende verteller, beheerst worden. Realisme en mimetisme worden afgezworen: de werkelijkheid is evenzeer een talige constructie zodat het onderscheid tussen feit en fictie komt te vervallen. Vandaar de ondermijning van de Plot/story, maar ook de constante bezinning op de aard van fictionaliteit en de preoccupatie met de eigen structuur. Het ontbreken van elk hiërarchisch onderscheid brengt een verregaand eclecticisme met zich mee: alles kan met alles gecombineerd worden. Vandaar ook de verregaande grensoverschrijding tussen genres en tussen media, tussen elitaire en populaire cultuur. Een typisch postmodern gebeuren is de happening, die theater, dans, muziek, literatuur en schilderkunst tegelijk is. In een postmodernistische tekst worden oudere genres als het Bijbelverhaal, de ridderroman, de picareske roman en de Bildungsroman parodiërend verwerkt en geconfronteerd met gegevens uit de hedendaagse populaire cultuur. Onverenigbaar geachte genres als het stripverhaal, de detective, de sciencefiction, de western en het wijsgerig traktaat worden schijnbaar probleemloos met elkaar in verband gebracht (Vonnegut) in een speelse pastichebeweging die wijst op het triviaal maken van het serieuze en het problematisch maken van het triviale. Ook de techniek van ‘rewriting’ (het herschrijven van traditionele narratieve modellen) wijst erop dat het niet meer mogelijk is onbevangen met literaire, fictionele teksten om te gaan. De postmoderne auteur kan geen aanspraak maken op originaliteit: alles is reeds geschreven. De schrijver is een scribent in een immens scriptorium, in een labyrintische bibliotheek waaruit hij mag kopiëren. Het postmodernisme citeert, laat teksten met elkaar spreken (Eco, Borges). Typerend is de constructie van verhalen-in-verhalen-in-verhalen (Barth, Calvino; zie ook Mise-en-abyme *) waarbij meervoudige spiegelteksten het ‘eigenlijke’ tekstbesef problematisch maken. In de Latijns-Amerikaanse variant (Márquez, Cortázar) is er een belangrijke inbreng van fantastische elementen en surrealistische verbeelding.

Literatuur: J.-F. Lyotard, La condition postmoderne, 1979. Hassan, The Postmodern Turn: essays in postmodern theory and culture, 1987.L. Hutcheon, A Poetics of Postmodernism: history, theory, fiction, 1988. Id., The Politics of Postmodernism, 2002. F. Decreus & A. Musschoot (red.), Postmodernisme, 1988 (ALW-Cahier 7). J. Natoli & L. Hutcheon (red.), A Postmodern Reader, 1993. H. Bertens, The Idea of the Postmodern: a history, 1995. d., ‘In het labyrinth: postmodern, postmodernisme, postmoderniteit’ in Tijdschrift voor Literatuurwetenschap, 1996, pp. 113-127. H. Bertens & D. Fokkema (red.), International Postmodernism. Theory and literary practice, 1997.  B. Vervaeck, Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman, 1999. S. Malpas, The Postmodern (The New Critical Idiom), 2004. St. Connor (red.), The Cambridge Companion to Postmodernism, 2004. Th. Vaessens & J. Joosten, Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen, 2005. G. Hoffmann, From Modernism to Postmodernism: concepts and strategies of postmodern American fiction, 2005.