(Lat. praeambulum = inleiding). Oorspronkelijk gebruikt als benaming voor een Duitse populaire en improvisatorische dichtvorm (twaalfde-zestiende eeuw), te vergelijken met gnomische vormen zoals epigram en spreuk. In het priamel wordt de spanning die door een uitvoerige inleiding (bv. drie versregels) wordt opgewekt, in een vierde versregel afgebroken met een pointe.
Bv. Berliner Kind
Spandauer Lind
Charlottenburger Pferd
sind alle drei nichts wert.
Het opbouwprincipe van deze dichtvorm, een reeks voorbeelden uitlopend op een generaliserende pointe, wordt echter ook vaak buiten het genre zelf aangewend. Zodoende wordt de benaming ook ruimer gebruikt om er een poëtische stijlfiguur met een dergelijke structuur mee aan te duiden, vooral dan in de antieke literatuur.
Literatuur: W.H. Race, The Classical Priamel from Homer to Boethius, 1982.