(Gr. vóór de scène). Oorspronkelijk, in het antieke theater, een verhoogde stellage met de toegangsdeuren tot de scène en de trappen naar de halfcirkelvormige orkestruimte voor de koren. Doordat deze laatste in de hellenistische periode minder belangrijk werden, kreeg het proscenium de functie van het eigenlijke speeloppervlak: het werd uitgebreid met parascenia (zijvleugels) en opgesmukt met decoratieve elementen, verschuivende wanden e.d. (zie ook theatermachinerie, aulatheater). In het moderne theater (zgn. Guckkastenbühne) wordt met de term proscenium het voorste speelvlak tussen het gordijn en de orkestruimte aangeduid.