Realisme

(Lat. door middel van dingen). Oorspronkelijk filosofische term die in 1826 voor het eerst gebruikt wordt m.b.t. literatuur in het tijdschrift Mercure de France: realisme wordt er omschreven als ‘la littérature du vrai’ (literatuur van het ware). In 1856 begint L. Duranty een tijdschrift met die naam. Sindsdien is de term even problematisch als onmisbaar geworden. In grote lijnen kan men een onderscheid maken tussen realisme als periodeconcept en realisme als algemeen stijlkenmerk.

1. Als periodebegrip verwijst realisme naar het tijdvak tussen romantiek en naturalisme (1830-1880). De scheidingslijn met de romantiek mag men niet te scherp tekenen. De romantiek had de oude hiërarchie van genres en de strakke wetmatigheid van het classicisme doorbroken en deze bevrijding werd verder doorgetrokken in het realisme. Heel wat romantische literatuur bevatte tevens ‘realistische’ kenmerken zoals aandacht voor het kleine en het gewone, nauwkeurige observatie, schildering van de ‘couleur locale’ en van het dagelijkse leven in de historische roman. Anderzijds rekenen sommigen ook het NATURALISME tot de realistische stroming.

De schrijvers van het realisme achtten het hun taak om de eigentijdse, alledaagse werkelijkheid (personen, gebeurtenissen, maatschappelijke toestanden) objectief en nauwkeurig weer te geven zoals ze is, d.w.z. zonder subjectivering of idealisering. Deze zin voor het concrete en materiële is te verklaren als een reactie op de als inadequaat aangevoelde romantiek en op het nog perifeer voortlevende classicisme. Ook een aantal extraliteraire factoren hebben een rol gespeeld: de opkomst van de grootindustrie en het stadsproletariaat, de ontwikkeling van een efficiënt verkeersnet, de revolutionaire gezindheid en het streven naar liberalisering en democratisering, de opkomst van de exacte wetenschappen en de overdracht van natuurwetenschappelijke methodes op de geesteswetenschappen (positivisme), ten slotte een groeiende onverschilligheid en vijandigheid t.a.v. de godsdienst.

In de literatuur wordt de lyriek overvleugeld door de prozakunst; de roman en de novelle domineren in deze periode. Onder invloed van H. Ibsens (1828-1906) probleemdrama’s (sien Probleemroman, probleemdrama) zou later ook het toneel tot vernieuwing komen. De realistische roman plaatst de mens terug in een context (politiek, economisch, sociaal) en verklaart ook het menselijk handelen vanuit die omgeving. De motivering in de karaktertekening op grond van de verworvenheden van de wetenschap en het streven naar waarschijnlijkheid (monologen, dialogen, ontwikkeling van personele vertelsituatie) kenmerken het verhalend proza. De snelle uitbreiding van de roman hield verder verband met de ontvoogding van de burgerij (lezerspubliek) en met de technische vooruitgang in de drukkunst waardoor de kostprijs van boeken en tijdschriften daalde. Zowel in de romans zelf als in de programmatische verklaringen was de realistische stroming sterker geprofileerd in Frankrijk dan elders. Stendhal en Balzac zijn de belangrijkste auteurs uit de aanvangsperiode. Met Madame Bovary (Flaubert, 1857) bereikt de realistische roman een hoogtepunt. Het werk van Edmond en Jules de Goncourt illustreert de overgang naar het naturalisme. Het Franse realisme laat zijn invloed gelden in de andere Europese literaturen. De Engelse roman heeft vanaf zijn prille begin (bv. Defoes Robinson Crusoe, 1719) een sterk realistische inslag gehad. De werken van Dickens, G. Eliot en W.M. Thackeray vormen in dit opzicht geen breuk met de traditie. In de meer naturalistische fase kwamen de Engelse en Amerikaanse realisten (Th. Hardy, H. James) onder invloed van het Franse realisme. In de invloedssfeer van de Duitse literatuur bloeit het zgn. poëtisch realisme vooral in de novelle (C.F. Meyer, G. Keller), de Heimatliteratur (J. Gotthelf, B. Auerbach) en later in de bewust artistieke roman (Th. Fontane). Met het realisme komt de Russische literatuur uit haar isolement en bereikt een hoogtepunt in het werk van Toergenjev, Dostojevski en Tolstoj.

Na 1880 verdwijnt het realisme niet zonder meer. Vele romanciers laten zich ook later nog door hun werkelijkheids- en kunstopvatting situeren in een realistische traditie die stamt uit de negentiende eeuw. Ook voordien hebben trouwens heel wat schrijvers getracht de werkelijkheid getrouw weer te geven (zij het vooral in ‘lagere’ genres als fabliau, farce, schelmenroman …). Om die reden willen sommige onderzoekers het gebruik van de term niet reserveren voor de periode 1830-1880, maar ‘realisme’ als een algemeen begrip of stijlkenmerk beschouwen.

2. Bij een veralgemening van realisme tot stijlkenmerk dient men zich steeds het conventionele karakter van elk realisme voor ogen te houden: ‘realistisch’ betekent op de eerste plaats ‘als realistisch overkomend’. De indruk van waarschijnlijkheid is afhankelijk van de literaire middelen (conventies [sien conventie (literaire)]) en daarmee samenhangend de (historisch bepaalde) geldende werkelijkheidsopvattingen. Vele moderne romanciers bv. verwerpen het negentiende-eeuwse realisme als ‘naïef’ omdat de traditionele auteurs geloofden dat de werkelijkheid kenbaar en nabootsbaar was, en dat ze die door hun taal en schrijfwijze adequaat konden dekken. Proust, Woolf en Musil c.s. waren van mening dat een ‘objectieve’ realiteit niet bestaat en dat alleen een radicale subjectivering van inhoud en vorm existentiële waarachtigheid aan een roman kan verlenen. In hoeverre de term realisme dan nog van toepassing is, hangt af van de mate waarin men het begrip modelleert op de reeks conventies en het soort werkelijkheidsvisie die in de periode 1830-1880 vigeerden.

3. Vaak omzeilt men het terminologische probleem door de toevoeging van een specificerend adjectief. Termen als psychisch realisme, subjectief realisme, enz. zouden van toepassing kunnen zijn op de kunst van Joyce, Kafka, e.a. Een gelijkaardige gedachtegang ligt aan de grond van het compositum magisch realisme. Ook het zgn. socialistisch realisme veronderstelt een bijzondere visie op ‘de werkelijkheid’, met name een marxistische. Het werd in 1932 de officiële literair-artistieke doctrine in de U.

SSR: de literatuur had er de taak de maatschappelijke verhoudingen op een juiste, d.i. materialistische, manier weer te geven (‘realisme’) en bij te dragen tot een verbetering van die realiteit door een ideologische opvoeding van de mensen in de geest van het socialisme (‘socialistisch’). Echo’s ervan zijn terug te vinden in het werk van auteurs als Aragon, Eluard, Malraux, Brecht en Alberti. Zie ook mimesis, nieuw realisme , poëtisch realisme.

Literatuur: S. Kohl, Realismus: Theorie und Geschichte, 1977. M. Schipper, Realisme. De illusie van werkelijkheid in de literatuur, 1979.  R. Robin e.a., Le réalisme socialiste: une esthétique impossible, 1986.  M. Mathijsen, ‘Realisme in de Nederlandse letterkunde (1840-1880)’ in G. van Bork & N. Laan (red.), Twee eeuwen literatuurgeschiedenis, 1986, pp. 85-90 en 106-115.  K. Wauters, ‘Het negentiende-eeuwse realisme in Vlaanderen en Nederland’ in A. Deprez & W. Gobbers (red.), Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw, pp. 182-196. C. Becker & D. Bergez (red.), Lire le réalisme et le naturalisme, 1992. T. Streng, Realisme in de kunst- en literatuurbeschouwing in Nederland tot 1875: een begripshistorische studie, 1995.  G. Larroux, Le réalisme: éléments de critique, d’histoire et de poétique, 1995. D. Walder (red.), The Realist Novel, 1996. L. Herman, Concepts of Realism, 1996.