Benaming van een naar de Griekse dichteres Sappho (zevende eeuw v.C.) genoemde antieke vers- en strofevorm, vaak door Horatius gebruikt en met lichte variaties nagevolgd door o.m. Sidney, Tennyson, Ezra Pound, en in de Nederlandse literatuur door Bilderdijk, Boutens en Bloem.
Bij het sapphisch vers onderscheidt men de elflettergrepige sapphicus minor ( ghigkigquighigp ) en de vijftienlettergrepige sapphicus maior ( ghigkigqugiguighigp ) waarin vóór de dactylus een catalectisch adonisch vers of choriambus is ingevoegd.
De sapphische strofe, een vierregelige antieke strofevorm, heeft twee types: het vaakst komt de zgn. eerste sapphische strofe voor, met in de eerste drie regels een sapphicus minor die in de vierde regel gevolgd wordt door een adonisch vers, zoals in ‘Maneschijn’ (Oden en Fragmenten van Sappho, 1928) van Boutens:
Allerzijds versteken de sterren rond de
Schoone maan in ‘t donker haar glanzend aanschijn,
Nu zij weêr in zuivere volheid uitschijnt
Over de wereld.
In de tweede sapphische strofe wisselt een eerste pherecrateus in de eerste en de derde regel af met een sapphicus maior in de tweede en de vierde.