(Gr. skênê = lichte houten constructie, aanvankelijk voor de decors, daarna voor de acteurs). 1. In de eigenlijke en etymologische zin van het woord: de plaats waarop een toneelstuk wordt opgevoerd (cf. op de scène komen, op het toneel verschijnen).
2. In figuurlijke betekenis: onderverdeling van een dramatisch werk. Een klassiek theaterstuk is opgebouwd uit bedrijven (akten [sien akte) die het handelingsverloop bepalen. Deze zijn op hun beurt verdeeld in scènes (tonelen [sien toneel] ) op grond van de gelijktijdige aanwezigheid van dezelfde personages op ‘de scène’; scènes zijn er dus begrensd door de opkomst of het weggaan van een personage of door een decorverandering. In het moderne theater duidt de term veeleer op een onderdeel van de handeling dat op zich een duidelijke eenheid vertoont. In deze betekenis gebruikt men de term ook in de filmkunde.
3. In afgeleide betekenis wordt het woord scène ook gebruikt binnen het domein van de narratieve genres. In de negentiende eeuw refereert het vaak aan een geheel van gebeurtenissen of typische situaties. Zo groepeert Balzac de meeste romans van zijn Comédie humaine onder generische titels als Scènes de la vie parisienne, Scènes de la vie de province, Scènes de la vie militaire, etc.
Zie ook scenische presentatie.