(Dts. opgezwollenheid). Overladen, gekunstelde stijl in de barokperiode. In algemene zin omvat de term in de West-Europese literatuur stromingen als het euphuïsme, het GONGORISME, het marinisme en de préciosité. Beperkt tot de Duitse literatuur wijst hij vooral op de laatbarokke poëzie van de zgn. tweede Silezische school in de tweede helft van de zeventiende eeuw (Hoffmanswaldau, Lohenstein e.a.). Zie ook maniërisme.
Literatuur: P. Schwindt, Schwulst-Stil, 1977.