Seem (Gr. sèma = teken)

(Gr. sèma = teken). In de structurele semantiek zoals die hoofdzakelijk door A.J. Greimas uitgewerkt werd, is de opbouw van woord- en tekstbetekenis in de volgende termen beschreven: seem, klasseem, semeem, lexeem en isotopie. De semen worden hierbij beschouwd als de elementaire betekenisdragende ‘deeltjes’ (cf. semantic features in de generatieve grammatica). Deze betekeniscomponenten verhouden zich als minimale paren, en worden gevonden door het binair tegenover elkaar stellen van woordbetekenissen (bv. hoog/laag) die slechts in één component (i.c. verticaliteit) van elkaar verschillen. Deze semen vormen kernen op basis waarvan de verschillende woordbetekenissen tot stand zullen komen.

De betekenissen van de context zorgen er dan voor dat er bij die kernen nog contextuele semen, nl. klassemen, worden gevoegd. De klassemen duiden dus de combineerbaarheid aan in de verschillende contexten. Op grond van een identieke kern kunnen verschillende betekenisonderscheidingen van een woord zich aldus groeperen.

Een dergelijke uit een kern van elementaire componenten (semen) en ‘bijkomende’ contextuele semen (klassemen) opgebouwde betekenisonderscheiding noemt Greimas een semeem, d.i. de specifieke betekenis van een woord in zijn context. Het lexeem is dan het abstracte geheel van deze betekenisonderscheidingen (sememen) onder één lemma in het woordenboek. Bv. voor het lexeem ‘hoofd’ kan men o.m. de volgende sememen noteren: sm 1 /voorste gedeelte/ (hoofd van een stoet), sm 2 /bovenste gedeelte/ (hoofd van een brief), sm 3 /rond of knotsvormig uiteinde/ (hoofd van een molenas, van een spier), sm 4 /vooruitstekend deel/ (havenhoofd). Bij verdere ontleding bevatten deze sememen een gemeenschappelijk seem als ‘extremiteit’ en naar gelang van de contextuele omgeving bevatten ze klassemen als ‘horizontaliteit’ en ‘continuïteit’ voor sm 1, tegenover ‘verticaliteit’ en ‘discontinuïteit’ voor sm 2 …

Op grond van de combineerbaarheid van de minimale betekeniscomponenten kan de semantische samenhang van een tekst beschreven worden als een isotopie (Gr. gelijke plaats, ruimte), nl. een homogeen betekenisgeheel dat bestaat uit een reeks sememen met eenzelfde klassematische structuur.

Literatuur: A.J. Greimas, Sémantique structurale, 1966. M. Adriaens, Structuralisme, poëtiek en narrativiteit, 1978.