(Fr. roman à clef). Roman die reële personen en gebeurtenissen onder verzonnen namen (personnages déguisés) en gewijzigde omstandigheden beschrijft, met dien verstande dat ze voor de ingewijde lezer herkenbaar zijn via bepaalde aanwijzingen die als een sleutel het verhaal ontsluiten. Vaak werd die sleutel zelfs apart als een aanhangsel afgedrukt. De kunst van het tegelijkertijd verhullen en ontmaskeren maakt de charme van het genre uit. De sleutelroman werd, vaak in de vorm van een herdersroman, een modegenre in de zestiende en zeventiende eeuw (bv. Mme de Scudéry, Le Grand Cyrus, 1649-1653). Een bekende Nederlandse sleutelroman uit latere tijd is Vincent Haman (1898) van Willem Paap, waarin afgerekend wordt met een aantal Nieuwe Gidsers. Recentere voorbeelden zijn Onder Professoren (1975) van W.F. Hermans, De grachtengordel (1992) van Geerten Meijsing en de zevendelige roman-cyclus Het Bureau (1996-2000) van J.J. Voskuil, die gesitueerd is in het P.J. Meertens Instituut waar de auteur toen hoofd van de afdeling Volkskunde was.
Literatuur: G. Schneider, Die Schlüsselliteratur, 1951. P. de Leeuw, ‘”De leemen torens” van Herman Teirlinck en Karel van de Woestijne: een sleutelroman?’ in Spiegel der letteren, 1990, pp. 261-282. G.M. Rösch, Clavis Scientiae. Studien zum Verhältnis von Faktizität und Fiktionalität am Fall der Schlüsselliteratur, 2003.